Читать онлайн книгу "Een Zee Van Schilden"

Een Zee Van Schilden
Morgan Rice


De Tovenaarsring #10
In EEN ZEE VAN SCHILDEN (BOEK #10 IN DE TOVENAARSRING), bevalt Gwendolyn van haar kind. Nu Gwendolyn en Thor een kind hebben, veranderen hun levens voorgoed; evenals het lot van de Ring. Thor heeft geen keus. Hij moet zijn vrouw en kind achterlaten en op een gevaarlijke zoektocht gaan, waarbij het lot van de Ring op het spel staat. Maar voor hij vertrekt, wordt Thor met Gwendolyn verenigd in het grootste huwelijk in de geschiedenis van de MacGils, moet hij helpen op de Krijgsmacht opnieuw op te bouwen, traint hij met Argon, en krijgt hij de eer waar hij altijd van heeft gedroomd: hij wordt ingewijd bij de Zilveren en tot Ridder geslagen. Gwendolyn is van slag door de geboorte van haar zoon, het vertrek van haar man en de dood van haar moeder. De hele Ring komt samen voor de koninklijke begrafenis, die haar samenbrengt met haar vervreemde zuster Luanda. Hun laatste confrontatie zal afschuwelijke implicaties hebben. Argons voorspellingen blijven door haar hoofd malen, en Gwendolyn, die voelt dat de Ring in gevaar is, bedenkt een plan om al haar mensen te redden in het geval van een catastrofe. Erec krijgt te horen dat zijn vader ziek is, en moet terug naar huis, naar de Zuidelijke Eilanden; Alistair gaat met hem mee, en de voorbereidingen voor hun bruiloft worden getroffen. Kendrick gaat op zoek naar zijn moeder, en is geschokt wanneer hij ontdekt wie ze is. Elden en O’Connor komen bij thuiskomst voor onverwachte verassingen te staan, terwijl Conven steeds verder verstrikt raakt in zijn depressie. Steffen vindt onverwacht de liefde, terwijl Sandara Kendrick verrast door de Ring te verlaten en terug te keren naar haar thuis in het Rijk. Reece wordt, ondanks zijn naderende huwelijk met Selese, verliefd op zijn nichtje. Wanneer Tirus’ zoons erachter komen, zetten ze een verraderlijk plan in werking. Matus en Srog doen hun best om de orde in de Hoge Eilanden te behouden, maar wanneer Selese vlak voor haar bruiloft de affaire ontdekt, ontstaan er tragische misverstanden. Reece’ passies zorgen ervoor dat er een oorlog in de Hoge Eilanden dreigt uit te breken. Ook aan de McCloud kant van de Hooglanden is de situatie allesbehalve stabiel. Er dreigt een burgeroorlog uit te breken, en Luanda’s roekeloze acties maken het er niet veel beter op. Ondertussen ontdekt Romulus in het Rijk een nieuwe vorm van magie, die het Schild wel eens voorgoed zou kunnen uitschakelen. Hij sluit een deal met duistere machten. Bemoedigd door een kracht die zelfs Argon niet kan tegenhouden, keert Romulus opnieuw terug naar de Ring, vastbesloten om deze te vernietigen. EEN ZEE VAN SCHILDEN is een episch verhaal van vrienden en geliefden, rivalen en minnaars, ridders en draken, intriges en politieke machinaties, van volwassen worden, van gebroken harten, van bedrog, ambitie en verraad. Het is een verhaal van eer en moed, van lotsbestemming en tovenarij. Het is een fantasie die ons meeneemt naar een wereld die we nooit zullen vergeten, en die alle leeftijden zal aanspreken.





Morgan Rice

Een Zee Van Schilden (Boek #10 In De Tovenaarsring)




Over Morgan Rice

Morgan Rice is de #1 Bestverkopende auteur van DE VAMPIER DAGBOEKEN, een tienerserie die inmiddels bestaat uit elf boeken; DE SURVIVAL TRILOGIE, een post-apocalyptische actiethriller bestaande uit twee boeken; en de #1 bestverkopende epische fantasy serie DE TOVENAARSRING, die bestaat uit veertien boeken.

Morgans boeken zijn verkrijgbaar in audio en print edities, en vertalingen van de boeken zijn verkrijgbaar het Duits, Frans, Italiaans, Spaans, Portugees, Japans, Chinees, Zweeds, Nederlands, Turks, Hongaars, Tsjechisch en Slowaaks (met binnenkort meer talen).

VERANDERD (Boek #1 in De Vampier Dagboeken), ARENA EEN (Boek #1 van De Survival Trilogie) en EEN ZOEKTOCHT VAN HELDEN (Boek #1 in De Tovenaarsring) zijn allemaal verkrijgbaar als gratis download!

Morgan hoort graag van je, dus breng gerust een bezoekje aan www.morganricebooks.com (http://www.morganricebooks.com/) om je in te schrijven voor de nieuwsbrief, een gratis boek te ontvangen, gratis giveaways te ontvangen, de gratis app de downloaden, op de hoogte te blijven van het laatste nieuws, en via Facebook en Twitter in contact te blijven.



Geselecteerde bijvalsbetuigingen voor Morgan Rice

“Een spirituele fantasie vervlochten met elementen van mysterie en intriges. Een Zoektocht van Helden gaat om moed en om het realiseren van een levensdoel dat leidt tot groei, volwassenheid, en excellentie… Voor wie op zoek is naar stevige fantasy avonturen, bieden de protagonisten en actie een krachtige serie ontmoetingen die zich richten op Thors evolutie van een dromerig kind tot een jonge man met een kleine overlevingskans… Slechts het begin van wat belooft een epische young adult serie te worden.”



В В В В Midwest Book Review (D. Donovan, eBook Reviewer)

DE TOVENAARSRING heeft alle ingrediënten voor direct succes: samenzweringen, intriges, mysterie, dappere ridders en opbloeiende relaties, compleet met gebroken harten, bedrog en verraad. Het zal je urenlang boeien, en is geschikt voor alle leeftijden. Aanbevolen voor de permanente collectie van alle liefhebbers van fantasy.”



В В В В --Books and Movie Reviews, Roberto Mattos

“Rice’ entertainende epische fantasy [DE TOVENAARSRING] bevat de klassieke eigenschappen van het genre—een sterke setting, geïnspireerd door het oude Schotland en haar geschiedenis, en volop intriges in het hof.”



    —Kirkus Reviews

“Ik vond het geweldig hoe Morgan Rice Thors personage en de wereld waarin hij leefde heeft opgebouwd. Het landschap en de wezens die er leefden waren zeer goed beschreven… ik heb genoten [van het plot]. Het was kort en krachtig… Er waren precies genoeg minder belangrijke personages, zodat ik niet verward raakte. Er waren avonturen en hartverscheurende momenten, maar de actie die werd beschreven was niet te grotesk. Het boek zou perfect zijn voor tieners… Dit is het begin van een opmerkelijke serie…”



В В В В --San Francisco Book Review

“In dit met actie gevulde eerste boek uit de epische fantasy serie De Tovenaarsring (die op het moment 14 boeken bevat), laat Rice de lezers kennis maken met de 14-jarige Thorgrin “Thor” McLeod, die ervan droomt om zich aan te sluiten bij de Zilveren, de elite ridders die de koning dienen… Rice’ schrijven is solide en de premisse is intrigerend.”



В В В В --Publishers Weekly

“[EEN ZOEKTOCHT VAN HELDEN] is een boek dat snel en gemakkelijk weg leest. De hoofdstukken eindigen op een manier dat je niet anders kan dan verder lezen, en je legt hem niet zomaar weg. Er zitten wat typfouten in het boek en soms worden er namen door elkaar gehaald, maar dit leidt niet af van het verhaal. Het einde van het boek zorgde ervoor dat ik direct het volgende boek wilde lezen, en dat heb ik dan ook gedaan. Alle negen boeken uit De Tovernaarsring serie kunnen in de Kindle store worden aangeschaft en Een Zoektocht van Helden is gratis! Als je op zoek bent naar iets leuks om te lezen tijdens je vakantie, dan is dit boek zeker geschikt.”



В В В В --FantasyOnline.net



Boeken door Morgan Rice

DE TOVENAARSRING

EEN ZOEKTOCHT VAN HELDEN (Boek #1)

EEN MARS VAN KONINGEN (Boek #2)

EEN LOT VAN DRAKEN (Boek #3)

EEN SCHREEUW VAN EER (Boek #4)

EEN GELOFTE VAN GLORIE (Boek #5)

EEN AANVAL VAN MOED (Boek #6)

EEN RITE VAN ZWAARDEN (Boek #7)

EEN GIFT VAN WAPENS (Boek #8)

EEN HEMEL VAN SPREUKEN (Boek #9)

EEN ZEE VAN SCHILDEN (Boek #10)

EEN BEWIND VAN STAAL (Boek #11)

EEN LAND VAN VUUR (Boek #12)

EEN HEERSCHAPPIJ VAN KONINGINNEN (Boek #13)

EEN EED VAN BROEDERS (Boek #14)

EEN DROOM VAN STERVELINGEN (Boek #15)



DE SURVIVAL TRILOGIE

ARENA EEN: SLAVERSUNNERS (Boek #1)

ARENA TWEE (Boek #2)



DE VAMPIER DAGBOEKEN

VERANDERD (Boek #1)

GELIEFD (Boek #2)

VERRADEN (Boek #3)

VOORBESTEMD (Boek #4)

VERLANGD (Boek #5)

VERLOOFD (Boek #6)

BELOOFD (Boek #7)

FOGEVONDEN (Boek #8)

HERREZEN (Boek #9)

BEGEERT (Boek #10)

VERDOEMD (Boek #11)



Download de boeken van Morgan Rice!





Copyright В© 2013 door Morgan Rice

Alle rechten voorbehouden. Behalve zoals toegestaan onder de V.S. Copyright Act van 1976, mag geen enkel deel van deze publicatie worden gereproduceerd, gedistribueerd of overgedragen worden, in wat voor vorm dan ook, of worden opgeslagen in een database of zoeksysteem, zonder de voorafgaande toestemming van de auteur.

Dit ebook is uitsluitend voor jou persoonlijk bedoeld. Dit ebook mag niet doorverkocht worden of weggeven worden aan andere mensen. Als je dit boek met iemand anders wil delen, schaf dan alsjeblieft een extra exemplaar aan voor elke ontvanger. Als je dit boek leest en je hebt het niet aangeschaft, of het is niet voor jouw gebruik aangeschaft, geef het dan terug en schaf je eigen exemplaar aan. Bedankt voor het respecteren van het harde werk van deze auteur.

Dit is een werk van fictie. Namen, personages, bedrijven, organisaties, plaatsen, evenementen en incidenten zijn een product van de fantasie van de auteur of zijn fictief gebruikt. Enige overeenkomst met echte personen, levend of dood, is geheel toevallig.

Omslagafbeelding Copyright Razzomgame, gebruikt onder licentie van Shutterstock.com


Earl: “Oh hadden we hier nu maar
Tienduizend van de mannen in Engeland…”
Henry V: “Nee, mijn beste neef…
Hoe minder mannen, hoe groter de eer die hen toekomt.
Gods wil! Ik bid voor je, vraag niet om één man meer.”

В В В В --William Shakespeare
В В В В Henry V






HOOFDSTUK ÉÉN


Gwendolyn schreeuwde het uit terwijl ze werd verscheurd door de pijn.

Ze lag op haar rug in het veld met wildbloemen, en haar buik deed meer pijn dan ze ooit voor mogelijk had gehouden. De baby wilde eruit. Een deel van haar wenste dat het allemaal zou stoppen, dat ze in veiligheid kon komen voor de baby kwam. Maar een groter deel van haar wist dat de baby nu zou komen, of ze het nu wilde of niet.

Alstublieft, God, niet nu, bad ze. Nog een paar uur. Laat ons eerst in veiligheid komen.

Maar het mocht niet zo zijn. Gwendolyn voelde een verschrikkelijke golf van pijn door haar lichaam gaan, en ze gilde het uit terwijl ze de baby in zich kon voelen draaien. Ze wist dat ze het met geen mogelijkheid kon tegenhouden.

In plaats daarvan begon Gwen te duwen, en ze dwong zichzelf om adem te halen zoals de zusters haar hadden geleerd, in een poging haar baby te helpen naar buiten te komen. Het leek echter niet te werken, en ze kreunde van angst.

Gwen ging weer rechtop zitten en keek om zich heen, op zoek naar een teken van leven.

“HELP!” schreeuwde ze.

Er kwam geen antwoord. Gwen bevond zich midden in de zomervelden, en er was geen levende ziel te bekennen. Haar schreeuw werd meegevoerd door de wind.

Gwen probeerde altijd om sterk te zijn, maar ze moest toegeven dat ze doodsbang was. Niet zozeer voor zichzelf, maar voor haar baby. Wat als niemand hen zou vinden? Zelfs als ze de baby in haar eentje ter wereld kon brengen, hoe zou ze dan ooit thuis kunnen komen met de baby? Ze had het onheilspellende voorgevoel dat zij en haar baby hier beiden zouden sterven.

Gwen dacht terug aan de Onderwereld, aan dat noodlottige moment toen ze Argon had bevrijd, aan de keus die ze had moeten maken. Het offer. De ondraaglijke keuze die haar was opgedrongen, de keuze tussen haar baby en haar man. Ze huilde terwijl ze terugdacht aan de beslissing die ze had genomen. Waarom eiste het leven altijd offers?

Gwendolyn hield haar adem in terwijl de baby ineens in haar bewoog. De pijn was zo hevig dat het vanaf het puntje van haar hoofd doortrok naar haar tenen. Ze voelde zich alsof ze een eikenboom was die van binnen uit in tweeГ«n werd gespleten.

Gwendolyn kromde haar rug en kreunde terwijl ze opkeek naar de hemel, en probeerde zich voor te stellen dat ze ergens anders was. Ze probeerde zich ergens aan vast te houden, aan iets dat haar een gevoel van vrede gaf.

Ze dacht aan Thor. Ze zag hen samen, toen ze elkaar nog maar net kenden en hand in hand door deze velden liepen, met Krohn die tussen hun voeten door sprong. Ze trachtte het beeld in haar hoofd tot leven te brengen, trachtte zich op de details te concentreren.

Maar het werkte niet. Ze opende abrupt haar ogen terwijl de pijn haar terug de realiteit in sleurde. Ze vroeg zich af hoe ze hier ooit terecht was gekomen, helemaal alleen—en toen herinnerde ze zich Aberthol, die haar had vertelt over haar stervende moeder, en hoe ze naar buiten was gerend om haar te zien. Ging haar moeder op dit moment dood?

Ineens schreeuwde Gwen het uit. Het voelde alsof ze dood ging. Ze keek naar beneden en zag het hoofdje van de baby naar buiten komen. Ze gooide haar hoofd achterover en gilde terwijl ze duwde en duwde. Ze zweette en haar gezicht liep rood aan.

Ze duwde een laatste keer, en plotseling sneed er een gehuil door de lucht.

Het gehuil van een baby.

Op dat moment werd de hemel donker. Gwen keek op en keek vol afschuw toe hoe de perfecte zomerdag zonder waarschuwing in de nacht veranderde. De twee zonnen werden verduisterd door de twee manen.

Een volledige eclips van beide zonnen. Gwen kon het nauwelijks geloven: het gebeurde, wist ze, slechts één keer in de tienduizend haar.

Gwen was doodsbang terwijl ze werd ondergedompeld in de duisternis. Ineens was de hemel gevuld met bliksemschichten, en Gwen voelde kleine stukken ijs uit de hemel vallen. Ze begreep niet wat er gebeurde, tot ze ineens besefte dat het hagelde.

Dit alles, wist ze, was een diepgaand voorteken. Het gebeurde allemaal precies op het moment dat haar baby werd geboren. Ze keek neer op het kind en wist onmiddellijk dat hij nog machtiger was dan ze kon bevatten. Dat hij uit een andere wereld kwam.

Terwijl hij huilend tevoorschijn kwam, greep Gwen hem instinctief vast. Ze trok hem naar haar borst voor hij de modder in kon glijden. Ze sloeg haar armen om hem heen om hem tegen de hagel te beschermen.

Hij jammerde, en op dat moment begon de aarde te beven. Ze voelde de grond trillen, en in de verte zag ze rotsen van de heuvels af rollen. Ze kon de kracht van haar kind door haar heen voelen stromen. Het beГЇnvloedde het hele universum.

Terwijl Gwen hem stevig tegen zich aandrukte, voelde ze zich elke seconde zwakker worden; ze verloor te veel bloed. Ze werd licht in haar hoofd en was te zwak om te bewegen, nauwelijks sterk genoeg om haar baby vast te houden, die tegen haar borst aanlag. Ze kon haar benen nauwelijks nog voelen.

Gwen had het gevoel dat ze hier op deze velden zou sterven, met haar baby in haar armen. Ze gaf niets meer om zichzelf—maar ze kon het idee dat haar baby zou sterven niet verdragen.

“NEE!” gilde Gwen. Ze schraapte het laatste beetje kracht dat ze had bij elkaar om te protesteren.

Terwijl Gwen haar hoofd liet zakken en plat om de grond ging liggen, werd haar roep ineens beantwoord. Het was geen menselijke schreeuw die ze hoorde. Het was de schreeuw van een eeuwenoud wezen.

Gwen begon het bewustzijn te verliezen. Ze keek op, en zag iets wat op een geestverschijning leek die uit de hemel kwam. Het was een enorm beest dat op haar af dook, en ze realiseerde zich vaag dat het een wezen was waar ze van hield.

Ralibar.

Het laatste dat Gwen zag voor haar ogen zich sloten was Ralibar die naar beneden dook en met zijn grote, felgroene ogen en uitgestrekte klauwen, recht op haar af dook.




HOOFDSTUK TWEE


Luanda staarde verstijfd van de schrik naar Koovia’s lichaam. Ze had de bebloede dolk nog steeds in haar hand, en kon nauwelijks geloven wat ze zojuist had gedaan.

De hele eetzaal werd stil en iedereen staarde haar verbijsterd aan. Ze keken naar Koovia’s lichaam dat aan haar voeten lag, de onaantastbare Koovia, de grote krijger van het McCloud koninkrijk, de eerste bevelhebber na Koning McCloud. De spanning in de ruimte was te snijden.

Luanda zelf was nog het meest geschokt van iedereen. Ze voelde de dolk in haar handpalm branden en werd overspoeld door een golf van hitte, opgewonden en doodsbang tegelijk. Ze had zojuist een man gedood. Ze was trots dat ze het had gedaan, trots dat ze dit monster had tegengehouden voor hij haar man of de bruid had kunnen aanraken. Hij had gekregen wat hij verdiende. Deze McClouds waren allemaal wilden.

Ineens hoorde ze iemand schreeuwen, en toen Luanda opkeek zag ze Koovia’s aanvoerder, die slechts enkele meters bij haar vandaan stond, in actie komen. Hij stormde op haar af, wraak in zijn ogen. Hij hief zijn zwaard en mikte op haar borst.

Luanda was nog te verdoofd om te reageren, en deze krijger was snel. Ze zette zich schrap, wetende dat ze binnen een seconde zou voelen hoe het koude staal zich door haar hart zou boren. Maar nu Luanda die man had gedood, kon het haar niets schelen.

Luanda sloot haar ogen terwijl het staal op haar afkwam—en hoorde tot haar verassing ineens het gekletter van metaal.

Ze opende haar ogen en zag Bronson, die zijn zwaard had geheven en de aanval van de krijger geblokkeerd had. Het verraste haar; ze had niet gedacht dat hij het in zich had, of dat hij, met slechts één goede hand, in staat was om zo’n krachtige aanval af te weren. Bovenal was ze geraakt toen ze zich realiseerde dat hij genoeg om haar gaf om zijn eigen leven te riskeren.

Bronson zwaaide behendig met zijn zwaard, en ondanks het feit dat hij maar één hand had slaagde hij erin om de krijger door het hart te steken en hem ter plekke te doden.

Luanda kon het nauwelijks geloven. Bronson had voor de zoveelste keer haar leven gered. Ze wist dat ze hem veel verschuldigd was, en voelde een verse golf van liefde voor hem. Misschien was hij toch sterker dan ze dacht.

Er brak van beide kanten van de eetzaal geschreeuw uit terwijl de McClouds en de MacGils op elkaar afstormden, om te zien wie de ander het eerst kon doden. Alle pretenties van beschaafdheid die zich die dag hadden voorgedaan waren op slag verdwenen. Het was oorlog: krijger tegen krijger, allemaal verhit door de alcohol, gevoed door woede.

Mannen sprongen over de dikke houten tafel heen en begonnen op elkaar in te steken. Ze grepen elkaar bij het gezicht, worstelden met elkaar over de tafel en stootten eten en wijn om. Er waren zoveel mensen in de ruimte dat er nauwelijks ruimte was om te manoeuvreren. De mannen gromden en schreeuwden en huilden terwijl er een bloedige chaos uitbrak.

Luanda trachtte tot zichzelf te komen. Het gevecht was zo snel en zo intens, de mannen gevuld met zoveel bloedlust, zo geconcentreerd op het doden, dat niemand behalve zij de moeite nam om om zich heen te kijken. Luanda observeerde alles. Ze was de enige die zag hoe de McClouds langs de muren gleden en de deuren één voor één barricadeerden, waarna ze stilletjes de ruimte verlieten.

De haren in haar nek gingen recht overeind staan terwijl ze zich ineens realiseerde wat er gebeurde. De McClouds sloten iedereen in de eetzaal op—en ze gingen er vandoor. Ze zag hoe ze fakkels van de muren grepen, en haar ogen sperden zich open. Ze besefte vol afschuw dat de McClouds op het punt stonden om de eetzaal in brand te steken, terwijl iedereen erin zat opgesloten—zelfs hun eigen mensen.

Luanda had beter moeten weten. De McClouds waren meedogenloos, en ze zouden alles doen om te winnen.

Luanda keek om zich heen, en zag dat er één deur was die nog niet gebarricadeerd was.

Luanda brak los uit het gevecht en sprintte op de deur af terwijl ze de vechtende mannen uit de weg duwde. Ze zag een McCloud die ook op de deur afrende, en ze ging sneller rennen, vastberaden om eerder bij de deur te komen dan hij.

De McCloud zag Luanda niet aankomen terwijl hij de deur bereikte en een dikke houten balk greep om de deur te barricaderen. Luanda viel hem van opzij aan, hief haar dolk en stak hem in zijn rug.

De McCloud schreeuwde het uit, kromde zijn rug, en liet zich op de grond vallen.

Luanda greep de balk vast, rukte hem van de deur af, gooide de deur open en rende naar buiten.

Buiten moesten haar ogen even wennen aan de duisternis. Luanda keek naar links en rechts en zag dat de McClouds zich buiten de eetzaal hadden opgesteld, hun fakkels klaar om de boel in de fik te steken. Luanda werd overspoeld door een golf van paniek. Ze kon het niet laten gebeuren.

Luanda draaide zich om, rende terug de eetzaal in, greep Bronson, en sleurde hem weg van het gevecht.

“De McClouds!” gilde ze. “Ze staan op het punt om de eetzaal in brand te steken! Help me! Haal iedereen naar buiten! NU!”

Bronsons ogen sperden zich wijd open van angst, en zonder te aarzelen draaide hij zich om. Hij rende naar de MacGil leiders en trok hen bij het gevecht vandaan terwijl hij naar hen schreeuwde en naar de open deur gebaarde. Ze kregen door wat er aan de hand was en begonnen orders naar hun mannen te roepen.

Luanda keek opgelucht toe hoe de MacGil mannen zich losmaakten uit het gevecht en richting de open deur renden.

Terwijl ze zich aan het organiseren waren, verspilden Luanda en Bronson geen seconde. Ze renden naar de deur toe, tot Luanda tot haar afschuw zag hoe er een andere McCloud naar toe rende en probeerde de deur te barricaderen. Ze dacht niet dat ze hem nog een keer kon inhalen.

Maar Bronson was al in actie gekomen; hij hief zijn zwaard, en wierp hem.

Het zwaard vloog door de lucht en boorde zich in de rug van de McCloud.

De krijger schreeuwde het uit en zakte op de grond in elkaar, en Bronson wist de deur nog maar het op tijd open te gooien.

Tientallen MacGils stormden door de open deur, en Luanda en Bronson renden achter hen aan.

De MacGils stroomden de eetzaal uit, en de McClouds keken verbaasd toe terwijl ze zich afvroegen waarom hun vijanden zich zo plotseling hadden teruggetrokken.

Zodra ze allemaal buiten waren, sloeg Luanda de deur dicht. Samen met een aantal anderen barricadeerden ze de deur van buiten af, zodat er geen McClouds konden volgen.

De McClouds die buiten de eetzaal stonden hadden hen inmiddels in de gaten gekregen. Ze lieten hun fakkels vallen en trokken hun zwaarden.

Maar Bronson en de anderen gaven hen de kans niet om eerst aan te vallen. Ze renden naar de McCloud soldaten toe en doodden hen voor ze door hadden wat er gebeurde. De meeste McClouds waren nog steeds binnen, en de enkele tientallen die buiten stonden maakten geen schijn van kans tegen de golf van woedende MacGils. Spoedig waren alle McClouds die buiten stonden afgemaakt.

Luanda stond daar, met Bronson aan haar zijde, hijgend. De MacGils waren allemaal dolblij dat ze nog leefden. Ze keken Luanda vol respect aan, wetend dat ze haar hun levens verschuldigd waren.

Terwijl ze daar stonden, begonnen de McClouds in de eetzaal op de deuren te bonken in een poging om eruit te komen. De MacGils wisten niet wat ze moesten doen en keken Bronson onzeker aan.

“Je moet een einde maken aan de opstand,” zei Luanda krachtdadig. “Je moet ze met dezelfde wreedheid behandelen waarmee ze van plan waren jou te behandelen.”

Bronson keek haar twijfelend aan.

“Hun plan heeft niet gewerkt,” zei hij. “Ze zitten daar vast. Gevangen. We zullen ze arresteren.”

Luanda schudde heftig haar hoofd.

“NEE!” schreeuwde ze. “Deze mannen beschouwen jou als hun leider. Dit is een wrede plek. We zijn niet in het Koninklijk Hof. Wreedheid heerst hier. Wreedheid eist respect. Die mannen daarbinnen kunnen niet in leven gelaten worden. Er moet een voorbeeld gesteld worden!”

Bronson snoof ontzet.

“Wat zeg je nu?” vroeg hij. “Dat we hen levend laten verbranden? Dat we hen afslachten zoals ze met ons van plan waren?”

Luanda klemde haar kaken op elkaar.

“Als je het niet doet, let op mijn woorden: op een dag zullen ze je vermoorden.”

De MacGil mannen verzamelden zich om hen heen en sloegen hun onenigheid zwijgend gade. Luanda stond daar, ziedend van woede. Ze hield van Bronson—hij had tenslotte haar leven gered. En toch haatte ze hoe zwak en naïef hij kon zijn.

Luanda had genoeg van mannen die slechte beslissingen namen. Ze verlangde ernaar om zelf te regeren; ze wist dat ze het beter zou doen dan hen allemaal. Soms, wist ze, was er een vrouw nodig om in een mannenwereld te heersen.

Luanda, die was verbannen en haar hele leven al gemarginaliseerd was, kon niet langer vanaf de zijlijn toekijken. Tenslotte was het dankzij haar dat deze mannen nu nog leefden. En ze was de dochter van een Koning—een eerstgeboren dochter nog wel.

Bronson stond daar, twijfelend, en Luanda kon zien dat hij geen actie zou ondernemen.

Ze kon het niet langer verdragen. Luanda slaakte een kreet van frustratie, rende naar voren, griste een fakkel uit de hand van een bediende, en terwijl alle mannen haar verbijsterd toekeken, rende ze langs hen heen, en wierp de fakkel.

De fakkel verlichtte de nacht. Hij vloog hoog door de lucht en belandde op de top van het rieten dak van de eetzaal.

Luanda keek tevreden toe terwijl de vlammen zich begonnen te verspreiden.

De MacGils om haar heen begonnen schreeuwend haar voorbeeld te volgen. Ze gooiden allemaal fakkels het dak op, en al spoedig resen de vlammen hoog de lucht in. De hitte werd steeds intenser en verlichtte de nacht. Binnen enkele momenten stond de eetzaal in lichterlaaie.

Het geschreeuw van de McClouds die binnen vast zaten sneed door de nacht. Luanda stond daar, kil, hard, genadeloos, haar handen op haar heupen, en keek tevreden toe.

Ze draaide zich om naar Bronson, wiens mond openhing van de shock.

“Dat,” zei ze uitdagend, “is wat het betekent om te regeren.”




HOOFDSTUK DRIE


Reece liep naast Stara. Hun handen zwaaiden langs hun zij en raakten elkaar steeds lichtjes aan, maar ze hielden elkaars handen niet vast. Ze liepen door eindeloze bloemenvelden, barstend van kleur, en hadden een indrukwekkend uitzicht over de Hoge Eilanden. Ze liepen zwijgend, en Reece werd overweldigd door tegenstrijdige emoties; hij wist nauwelijks wat hij moest zeggen.

Reece dacht terug aan dat noodlottige moment bij het bergmeer, waar hun blikken elkaar ontmoet hadden. Hij had zijn entourage weggestuurd. Hij had tijd alleen met haar nodig. Ze waren met tegenzin vertrokken—vooral Matus, die hun geschiedenis maar al te goed kende—maar Reece had erop gestaan. Stara was als een magneet. Ze trok Reece naar zich toe, en hij wilde niemand anders om zich heen hebben. Hij had tijd nodig om met haar te praten, om te begrijpen waarom ze hem met die zelfde liefdevolle blik aan keek. Om te begrijpen of dit echt was.

Reece’ hart bonsde terwijl hij liep. Hij wist niet waar hij moest beginnen. Zijn rationele zelf schreeuwde naar hem dat hij zich moest omdraaien en wegrennen om zover mogelijk bij Stara vandaan te komen, dat hij de volgende boot terug naar het vasteland moest nemen en nooit meer aan haar moest denken. Dat hij naar huis moest gaan, naar zijn aanstaande vrouw die trouw op hem wachtte. Tenslotte hield Selese van hem, en hij van haar. En hun bruiloft was al over een paar dagen.

Reece wist dat dit het meest verstandige was om te doen. Het juiste om te doen.

Maar dat logische deel van hem werd overweldigd door zijn emoties, door een passie die hij niet kon controleren, een passie die weigerde ondergeschikt te zijn aan zijn rationele zelf. Het was die passie die hem dwong om hier bij Stara te blijven en met haar door deze velden te wandelen. Het was het onbedwingbare deel van hemzelf dat hij nooit had begrepen, dat hem zijn hele leven had gedreven om impulsieve dingen te doen, om zijn hart te volgen. Het had hem niet altijd naar de beste beslissingen geleidt. Maar er zat een sterke passie in hem, en hij was niet altijd in staat om het onder controle te houden.

Terwijl Reece naast Stara liep, vroeg hij zich af of zij dezelfde gevoelens had als hij. Haar hand streek even langs de zijne, en hij dacht een klein glimlachje rond haar mondhoeken te zien spelen. Maar ze was lastig te peilen—dat was ze altijd al geweest. Hij herinnerde zich de eerste keer dat ze elkaar hadden ontmoet, toen ze nog kinderen waren. Hij herinnerde zich dat hij niet in staat was geweest om te bewegen, dat hij dagenlang aan niets anders had kunnen denken dan aan haar. Er was iets aan haar heldere ogen, iets aan de manier waarop ze zich gedroeg, zo trots en nobel, als een wolf, dat betoverend was.

Ze hadden geweten dat een relatie tussen neef en nicht verboden was. Maar het had hen nooit iets gedaan. Er was iets tussen hen, iets dat zo sterk was, te sterk, iets dat hen naar elkaar toe trok, ongeacht wat de wereld er van dacht. Ze waren onmiddellijk elkaars beste vrienden geworden, en hadden sindsdien altijd elkaars gezelschap verkozen boven dat van hun andere neven en nichten en vrienden. Reece had elke seconde met haar doorgebracht, elke keer dat ze de Hoge Eilanden hadden bezocht; en zij was net zo gek op hem geweest. Ze had dagen achter elkaar op het strand gewacht tot zijn boot arriveerde.

In het begin waren ze alleen elkaars beste vrienden geweest. Maar toen ze ouder waren, op een noodlottige nacht onder de sterren, was dat allemaal veranderd. Ondanks het feit dat het verboden was, was hun vriendschap veranderd in iets sterkers, iets dat groter was dan zij zelf, en geen van beiden was in staat geweest zich er tegen te verzetten.

Reece had elke keer de Eilanden dromend over Stara verlaten. Hij was depressief geworden en had maandenlang slapeloze nachten gehad. Hij had haar gezicht elke nacht voor zich gezien, en gewenst dat er geen oceaan en geen familiewet tussen hen lag.

Reece wist dat zij hetzelfde voelde; hij had talloze brieven van haar ontvangen, bezorgd door een leger van valken, waarin ze haar liefde voor hem verklaarde. Hij had haar teruggeschreven, al dan niet zo welsprekend als zij.

De dag dat de twee MacGil families ruzie kregen, was één van de meest verschrikkelijke dagen van zijn leven geweest. Het was de dag dat Tirus’ oudste zoon was gestorven, vergiftigd door hetzelfde vergif dat Tirus voor Reece zijn vader had bedoeld. Desalniettemin gaf Tirus Koning MacGil de schuld. De ruzie begon, en het was die dag dat Reece’ hart—en dat van Stara—was gebroken. Zijn vader was machtig, en die van Stara ook, en ze hadden hen verboden om ooit nog met iemand van de andere MacGils te communiceren. Ze waren er nooit meer teruggekeerd, en Reece had slapeloze nachten gehad, zoekend naar een manier waarop hij Stara weer kon zien. Hij kon uit haar brieven opmaken dat zij hem ook miste.

Op een dag waren er ineens geen brieven meer gekomen. Reece had het vermoeden dat ze op de één of andere manier waren onderschept, maar hij had het nooit zeker geweten. Hij vermoedde dat zijn brieven haar ook niet meer bereikten. De maanden gingen voorbij, en Reece, die niet in staat was om door te gaan, moest de pijnlijke beslissing nemen om gedachten aan haar uit zijn hoofd te zetten. Stara’s gezicht was op de meest onmogelijk momenten in zijn hoofd opgedoken, en hij was nooit opgehouden met zich af te vragen wat er van haar terecht was gekomen. Dacht zij ook nog steeds aan hem? Was ze met iemand anders getrouwd?

Nu hij haar weer zag, kwam alles in volle hevigheid terug. Reece besefte dat het nog brandde, alsof hij nooit van haar zijde was geweken. Ze was nu een oudere, vollere, zelfs nog mooiere versie van zichzelf. Ze was een vrouw. En haar blik was nog meer hypnotiserend dan ooit. Reece zag liefde in die blik, en hij voelde dat zij hetzelfde voor hem voelde als hij voor haar.

Reece wilde aan Selese denken. Hij was haar dat verschuldigd. Maar hoe hard hij het ook probeerde, het was onmogelijk.

Reece liep zwijgend met Stara over de richel van de berg. Ze wisten allebei niet wat ze moesten zeggen. Waar konden ze in vredesnaam beginnen om de ruimte van al die verloren jaren in te vullen?

“Ik hoor dat je spoedig zult trouwen,” verbrak Stara ineens de stilte.

Reece voelde een knoop in zijn maag. De gedachte aan trouwen met Selese had hem altijd overspoeld met een golf van liefde en opwinding; maar nu, nu het van Stara kwam, was hij er kapot van, alsof hij haar had verraden.

“Het spijt me,” antwoordde Reece.

Hij wist niet wat hij anders moest zeggen. Hij wilde zeggen: Ik hou niet van haar. Ik zie nu dat het een fout was. Ik wil alles veranderen. Ik wil met jou trouwen.

Maar hij hield wel van Selese. Dat moest hij toegeven. Het was een ander soort liefde, misschien niet zo intens als zijn liefde voor Stara. Reece was verward. Hij wist niet wat hij dacht of wat hij voelde. Welke liefde was sterker? Was er ook maar zoiets als een mate als het op liefde aankwam? Als je van iemand hield, betekende dat dan niet dat je van hen hield, wat dan ook? Hoe kon één liefde sterker zijn dan de ander?

“Hou je van haar?” vroeg Stara.

Reece haalde diep adem. Hij zat gevangen in een emotionele storm en wist nauwelijks wat hij moest zeggen. Ze liepen een tijdje zwijgend verder, tot hij eindelijk in staat was om te antwoorden.

“Ja,” antwoordde hij, gekweld. “Ik kan niet liegen.”

Reece stopte en pakte Stara’s hand voor de eerste keer vast.

Zij stopte ook en draaide zich naar hem om.

“Maar ik hou ook van jou,” voegde hij toe.

Hij zag hoe haar ogen zich vulden met hoop.

“Hou je meer van mij?” vroeg ze zachtjes, hoopvol.

Reece dacht na.

“Ik hou mijn hele leven al van je,” zei hij uiteindelijk. “Jij bent het enige gezicht van liefde dat ik ken. Jij bent wat liefde voor mij betekent. Ik hou van Selese. Maar met jou… met is alsof je een deel van me bent. Een deel van mij. Als iets waar ik niet zonder kan.”

Stara glimlachte. Ze liet haar vingers in de zijne glijden en ze liepen verder.

“Je weet niet hoeveel nachten ik naar je heb verlangd,” gaf ze toe, terwijl ze wegkeek. “Mijn woorden kwamen ter wereld op de vleugels van zo veel valken—om vervolgens door mijn vader verwijderd te worden. Ik kon je niet bereiken na de ruzie. Ik heb zelfs geprobeerd om aan boord van een schip naar het vasteland te glippen—maar ik werd gepakt.”

Het overweldigde Reece om dit allemaal te horen. Hij had geen idee gehad. Hij had zich altijd afgevraagd wat Stara van hem had gedacht na de ruzie. Nu hij dit hoorde, voelde hij zich sterker dan ooit met haar verbonden. Hij wist nu dat hij niet de enige was die zich zo voelde. Hij was niet gestoord. Wat ze hadden was inderdaad echt.

“En ik ben altijd van je blijven dromen,” antwoordde Reece.

Ze bereikten de top van de richel, en bleven staan terwijl ze samen uitkeken over de Hoge Eilanden. Vanaf dit punt konden ze oneindig ver kijken. Ze zagen de eilandketting, de oceaan, de mist die erboven hing, de kolkende golven beneden hen, de honderden schepen van Gwendolyn die langs de rotskusten lagen.

Ze stonden daar een hele lange tijd terwijl ze elkaars handen vasthielden en het moment koesterden. Ze genoten van het feit dat ze bij elkaar waren, na al die jaren en al die mensen die hen uit elkaar hadden geprobeerd te houden.

“Eindelijk zijn we samen—is het niet ironisch dat het nu is, nu je gebonden bent, met je bruiloft nog maar een paar dagen weg. Het lijkt alsof er altijd iets voorbestemd is om ons uit elkaar te houden.”

“En toch ben ik hier vandaag,” antwoordde Reece. “Misschien probeert het lot ons iets anders te vertellen?”

Ze kneep even in zijn hand, en Reece kneep in de hare. Reece’ hart bonsde, en hij had zich nog nooit in zijn leven zo verward gevoeld. Was dit allemaal voorbestemd? Was het voorbestemd dat hij Stara hier zou tegenkomen, dat hij haar zou zien voor zijn bruiloft, om te voorkomen dat hij een fout zou maken en met iemand anders zou trouwen? Probeerde het lot hen na al die jaren toch bij elkaar te brengen?

Reece kon het niet helpen; hij had het gevoel van wel. Hij had het gevoel dat het zijn lot was om haar weer tegen te komen, misschien om hem nog een laatste kans te geven voor zijn bruiloft.

“Wat het lot samenbrengt, kan geen mens uit elkaar halen,” zei Stara.

Haar woorden drongen diep tot hem door terwijl ze in zijn ogen keek en hem betoverde.

“Er zijn zoveel factoren geweest die getracht hebben ons uit elkaar te houden,” zei Stara. “Onze clans. Onze thuislanden. Een zee. Tijd… En toch is het niet gelukt. Er zijn vele jaren voorbij gegaan, en onze liefde is nog even sterk. Is het toeval dat we elkaar treffen voor je op het punt staat te trouwen? Het lot probeert ons iets te vertellen. Het is nog niet te laat.”

Reece keek haar aan, en zijn hart ging hevig tekeer. Ze keek hem aan. Haar doorzichtige ogen weerspiegelden de hemel en de oceaan, en hij zag niets dan liefde. Hij had zich nog nooit zo verward gevoeld en was niet in staat om helder na te denken.

“Misschien moet ik de bruiloft aflasten,” zei hij.

“Het is niet aan mij om dat voor je te beslissen,” antwoordde ze. “Je moet in je eigen hart zoeken.”

“Op dit moment,” zei hij, “vertelt mijn hart me dat jij degene bent van wie ik hou. Jij bent degene waar ik altijd van heb gehouden.”

Ze keek hem doordringend aan.

“Ik heb nooit van iemand anders gehouden,” zei ze.

Reece kon zichzelf niet helpen. Hij leunde naar voren, en zijn lippen ontmoetten de hare. Hij voelde de wereld om zich heen smelten. Hij voelde hoe hij werd ondergedompeld in liefde terwijl ze hem terug kuste.

Ze hielden de kus tot ze buiten adem waren, tot Reece besefte dat hij, ondanks alles, nooit met iemand anders dan Stara zou kunnen trouwen.




HOOFDSTUK VIER


Gwendolyn stond op een gouden brug. Terwijl ze de reling vast hield, keek ze over de rand en zag een woeste rivier onder zich door stromen. De stroomversnellingen brulden en resen steeds hoger. Ze kon de waterspetters zelfs van hier voelen.

“Gwendolyn, mijn liefde.”

Gwen draaide zich om en zag Thorgrin aan de andere kant van de rivier staan, misschien zes meter verderop. Hij strekte glimlachend een hand naar haar uit.

“Kom naar me toe,” smeekte hij. “Steek de rivier over.”

Opgelucht om hem te zien begon Gwen naar hem toe te lopen—tot een andere stem haar abrupt halt deed houden.

“Moeder,” klonk een zachte stem.

Gwen draaide zich om en zag een jongen van misschien tien jaar oud op de andere oever staan. Hij was lang en trots, met brede schouders, een nobele kin, een sterke kaak en glinsterende grijze ogen. Net als zijn vader. Hij droeg een schitterende, glimmende wapenrusting van een materiaal dat ze niet herkende, en hij had de wapens van een krijger om zijn riem. Ze kon zijn kracht zelfs vanaf hier voelen. Een onbedwingbare kracht.

“Moeder, ik heb je nodig,” zei hij.

De jongen strekte zijn hand uit, en Gwen wilde naar hem toe lopen.

Gwen keek van Thor naar haar zoon, die elk een hand naar haar uit strekten, en ze voelde zich verscheurd. Ze wist niet welke kant ze op moest.

Ineens, terwijl ze daar stond, stortte de brug onder haar in.

Gwendolyn schreeuwde terwijl ze naar beneden stortte.

Gwen viel in het ijskoude water en kwam snakkend naar adem boven. Ze zag haar zoon en haar man beiden hun handen naar hun uitstrekten. Ze hadden haar nodig.

“Thorgrin!” riep ze uit. Toen: “Mijn zoon!”

Gwen reikte naar hen, schreeuwend—tot ze voelde hoe ze over de rand van een waterval viel.

Gwen gilde. Ze verloor hen uit het zicht en stortte tientallen meters naar beneden, op de rotsen af.

Gwendolyn werd schreeuwend wakker.

Ze keek om zich heen, badend in het zweet, en vroeg zich verward af waar ze was,

Ze besefte dat ze in een bed lag, in een schemerige kasteelkamer, met fakkels aan de muren. Ze knipperde een paar keer met haar ogen en probeerde te begrijpen wat er was gebeurd. Langzaam begon ze te beseffen dat het allemaal maar een droom was geweest. Een afschuwelijke droom.

Gwens ogen begonnen aan het duister te wennen, en ze zag een aantal bedienden in de kamer. Ze zag Illepra en Selese aan weerszijden van haar bed staan. Ze drukten koude kompressen tegen haar armen en benen. Selese veegde zachtjes het zweet van haar voorhoofd.

“Shhh,” stelde Selese haar gerust. “Het was maar een droom, mijn vrouwe.”

Gwendolyn voelde een hand in de hare knijpen, en haar hart zwol toen ze Thorgrin zag. Hij knielde aan haar zijde, zijn ogen stralend van vreugde om haar wakker te zien.

“Mijn liefde,” zei hij. “Je bent in orde.”

Gwendolyn knipperde met haar ogen en probeerde te achterhalen waar ze was, waarom ze in bed lag, en wat al deze mensen hier deden. Toen, ineens, terwijl ze probeerde te bewegen, voelde ze een afschuwelijke pijn in haar buik—en toen herinnerde ze zich het.

“Mijn baby!” riep ze uit, ineens in paniek. “Waar is hij? Leeft de jongen?”

Gwen keek wanhopig naar de gezichten om haar heen. Thor kneep in haar hand en glimlachte breed, en ze wist dat alles goed was. Die glimlach vertelde haar dat alles goed was in haar leven.

“Hij leeft, ja,” antwoordde Thor. “Dank god. En Ralibar. Ralibar heeft jullie hierheen gevlogen, net op tijd.”

“Hij is helemaal gezond,” voegde Selese toe.

Ineens klonk er een schreeuw, en Gwendolyn zag Illepra naar haar toe lopen met de huilende baby in haar armen, gewikkeld in een deken.

Gwendolyns hart werd overspoeld door opluchting, en ze barstte in tranen uit. Ze begon hysterisch te huilen. Ze was zo opgelucht, ze huilde van vreugde. De baby leefde nog. Zij leefde nog. Ze hadden het overleefd. Op de één of andere manier hadden ze deze afschuwelijke nachtmerrie doorstaan.

Ze was nog nooit in haar leven zo dankbaar geweest.

Illepra leunde naar voren en legde de baby op Gwens borst.

Gwendolyn ging rechtop zitten en bekeek hem. Ze voelde zich herboren bij zijn aanraking, zijn gewicht in haar armen, zijn geur, hoe hij eruit zag. Ze wiegde hem en hield hem tegen zich aan. Gwendolyn voelde hoe ze werd overspoeld door golven van liefde voor hem. Ze kon het nauwelijks geloven; ze had een baby.

Terwijl hij in haar armen werd gelegd, stopte de baby ineens met huilen. Hij werd heel stil, opende zijn ogen, en keek haar recht aan.

Gwen voelde een schok door haar lichaam heen trekken terwijl hun blikken elkaar ontmoetten. De baby had Thors ogen—grijze, glinsterende ogen die uit een andere dimensie leken te komen. Ze staarden dwars door haar heen. Terwijl ze terug staarde, had Gwendolyn het gevoel alsof ze hem uit een andere tijd kende.

Op dat moment voelde Gwen een sterkere band met hem dan ze met wie dan ook in haar leven had gehad. Ze hield hem stevig tegen zich aan en zwoer hem nooit meer te laten gaan. Ze zou door het vuur gaan voor hem.

“Hij heeft jouw features, mijn vrouwe,” zei Thor glimlachend tegen haar, terwijl hij voorover leunde.

Gwen glimlachte terug, huilend, overspoeld door emoties. Ze was nog nooit in haar leven zo gelukkig geweest. Dit was alles dat ze ooit had gewild, hier zijn met Thorgrin en hun kind.

“Hij heeft jouw ogen,” antwoordde Gwen.

“Het enige dat hij nog niet heeft is een naam,” zei Thor.

“Misschien moeten we hem naar jou vernoemen,” zei Gwendolyn tegen Thor.

Thor schudde zijn hoofd, onvermurwbaar.

“Nee. Hij is zijn moeders kind. Hij heeft jouw features. Een ware krijger heeft de spirit van zijn moeder en de vaardigheden van zijn vader. Hij heeft beide nodig. Hij zal mijn vaardigheden hebben. En hij moet naar jou vernoemd worden.”

“Wat stel je dan voor?” vroeg ze.

Thor dacht na.

“Zijn naam moet zoals de jouwe klinken. De zoon van Gwendolyn moet heten… Guwayne.”

Gwen glimlachte. Ze vond het onmiddellijk mooi klinken.

“Guwayne,” zei ze. “Dat vind ik mooi.”

Gwen glimlachte terwijl ze de baby stevig vasthield.

“Guwayne,” zei ze tegen het kind.

Guwayne draaide zijn hoofd en opende zijn ogen weer, en terwijl hij dwars door haar heen leek te kijken, durfde ze te zweren dat ze hem zag glimlachen. Ze wist dat hij daar te jong voor was, maar ze zag een glimp van iets, en ze wist zeker dat hij zijn naam had goedgekeurd.

Selese leunde naar voren en smeerde Gwens lippen in met zalf, en gaf haar een dikke, donkere vloeistof om te drinken. Gwen voelde zich meteen beter. Ze had het gevoel dat ze langzaam weer zichzelf werd.

“Hoe lang ben ik hier al?” vroeg Gwen.

“U heeft bijna twee dagen geslapen, mijn vrouwe,” zei Illepra. “Sinds de grote eclips.”

Gwen sloot haar ogen en ze herinnerde het zich. Het kwam allemaal weer terug. Ze herinnerde zich de eclips, de hagel, de aardbeving… Ze had nog nooit zoiets gezien.

“Onze baby voorspelt grote dingen,” zei Thor. “Het hele koninkrijk heeft de gebeurtenissen gezien. Er wordt al overal over zijn geboorte gesproken.”

Terwijl Gwen de jongen stevig vast hield, voelde ze een warmte door zich heen gaan, en ze voelde hoe speciaal hij was. Haar hele lichaam tintelde terwijl ze hem tegen zich aan hield, en ze wist dat dit geen gewoon kind was. Ze vroeg zich af wat voor soort krachten er door zijn aderen stroomde.

Ze wierp een blik op Thor en dacht na. Was deze jongen ook een druГЇde?

“Ben je hier de hele tijd geweest?” vroeg ze Thor. Ze besefte ineens dat hij hier de hele tijd was geweest, en werd overspoeld met dankbaarheid voor hem.

“Ja, mijn vrouwe. Ik ben gekomen zodra ik het hoorde. Behalve afgelopen nacht. Ik ben naar het Meer van Verdriet geweest om je bidden voor je herstel.”

Gwen barstte weer in tranen uit, niet in staat om haar emoties onder controle te houden. Ze had zich nog nooit in haar leven zo content gevoeld; dit kind vasthouden zorgde dat ze zich compleet voelde op een manier die ze niet voor mogelijk had gehouden.

Ondanks alles dacht Gwen terug aan dat noodlottige moment in de Onderwereld, aan de keus die ze gedwongen was te maken. Ze kneep in Thors hand en hielde de baby stevig vast. Ze wilde hen allebei dicht bij zich hebben, voor altijd.

Maar ze wist dat één van hen zou moeten sterven. Ze huilde en huilde.

“Wat is er, mijn liefde?” vroeg Thor.

Gwen schudde haar hoofd. Ze kon het hem niet vertellen.

“Maak je geen zorgen,” zei hij. “Je moeder leeft nog. Als dat is waarom je huilt.”

Gwen herinnerde het zich ineens.

“Ze is ernstig ziek,” voegde Thor toe. “Maar er is nog tijd om haar op te zoeken.”

Gwen wist dat ze wel moest.

“Ik moet haar zien,” zei ze. “Breng me nu naar haar toe.”

“Weet u het zeker, mijn vrouwe?” vroeg Selese.

“In uw toestand zou u niet verplaatst mogen worden,” voegde Illepra toe. “U heeft een abnormale bevalling gehad, en u moet herstellen. U heeft geluk dat u nog leeft.”

Gwen schudde vastberaden haat hoofd.

“Ik zal mijn moeder zien voor ze sterft. Breng me naar haar toe. Nu.”




HOOFDSTUK VIJF


Godfrey zat in het midden aan de lange houten tafel, een beker bier in elke hand, zingend met de grote groep MacGils en McClouds. Ze sloegen met hun bekers op tafel en zwaaiden heen en weer, terwijl het bier over hun handen stroomde. Maar het kon Godfrey niet schelen. Hij was ver heen, zoals hij elke avond was geweest die week, en hij voelde zich goed.

Akorth en Fulton zaten aan weerszijden van hem, en terwijl hij om zich heen keek zag hij tot zijn grote tevredenheid de tientallen MacGils en McClouds om de tafel zitten. Voormalige vijanden die waren samengekomen voor dit drinkevenement dat hij had georganiseerd. Het had Godfrey een aantal dagen gekost om de Hooglanden uit te kammen en dit punt te bereiken. In het begin waren de mannen terughoudend geweest; maar toen Godfrey de biervaten tevoorschijn had getoverd, en toen de vrouwen, begonnen ze te komen.

Het was begonnen met slechts een paar mannen, die aan hun eigen kant van de hal waren gebleven. Maar zodra Godfrey de drinkruimte vol had gekregen, die hier op de top van de Hooglanden gevestigd was, waren de mannen losser geworden. Er was niets beter, wist Godfrey, dan de belofte van gratis bier om mannen tot elkaar te brengen.

Maar wat hen over de drempel had getrokken waren de vrouwen waar Godfrey hen aan had voorgesteld. Godfrey had al zijn connecties aan beide zijden van de Hooglanden ingeschakeld om de bordelen leeg te trekken, en hij had de vrouwen royaal betaald. Ze bevonden zich nu tussen de soldaten, zaten bij hen op schoot, en de mannen waren tevreden. De goedbetaalde vrouwen waren gelukkig, de mannen waren gelukkig, en de hele ruimte galmde van vreugde terwijl de mannen stopten met op elkaar te letten en zich in plaats daarvan op de alcohol en de vrouwen richtten.

Terwijl de avond vorderde, begon Godfrey gesprekken tussen MacGils en McClouds op te vangen. Ze werden vrienden, en maakten plannen om samen op patrouille te gaan. Het was precies het soort binding waarvoor zijn zus hem hierheen had gestuurd, en Godfrey was trots op zichzelf. Hij had het geflikt. En hij had er ook nog eens lol in gehad. Zijn wangen waren rozig van het bier. Er was iets aan dit McCloud bier, besefte hij; het was sterker aan deze kant van de Hooglanden, en het steeg recht naar je kop.

Godfrey wist dat er veel manieren waren om een leger sterker te maken, om mensen samen te brengen en om hen te besturen. De politiek was één manier; de regering was een andere; het opdringen van de wet was weer een andere. Maar geen van deze manieren raakten de mannen in hun hart. Godfrey wist hoe hij de gewone man moest bereiken. Hij was de gewone man. Hoewel hij wellicht de edelmoedigheid van de koninklijke familie had, was zijn hart altijd bij de massa geweest. Hij bezat een bepaalde wijsheid, ontstaan op straat, die al die ridders in glimmende zilveren wapenrustingen nooit zouden hebben. Zij stonden daar boven. En Godfrey bewonderde hen daarvoor. Maar Godfrey realiseerde zich ook dat er een bepaald voordeel zat aan eronder staan. Het gaf hem een ander perspectief op de menselijkheid—en soms had je beide perspectieven nodig om de mensen volledig te kunnen begrijpen. Tenslotte waren de grootste fouten die de Koning had gemaakt altijd ontstaan doordat hij niet dicht genoeg bij het volk had gestaan.

“Deze McClouds weten hoe ze moeten drinken,” zei Akorth.

“Ze stellen niet teleur,” voegde Fulton toe, terwijl er nog twee bekers op de tafel voor hen werden neergezet.

“Dit bier is sterk,” zei Akorth, en hij liet een luide boer.

“Ik mis thuis helemaal niet,” voegde Fulton toe.

Godfrey kreeg een duw in zijn ribben, en toen hij omkeek zag hij een paar McCloud mannen te wild doen, te hard lachen, dronken terwijl ze de vrouwen betastten. Deze McClouds, besefte Godfrey, waren ruwer dan de MacGils. De MacGils waren hard, maar de McClouds—er was iets aan hen, iets dat onbeschaafd was. Terwijl hij de ruime rondkeek, zag Godfrey dat de McClouds hun vrouwen net iets te stevig vasthielden, dat ze hun bekers bier net iets te hard op tafel sloegen. Er was iets aan deze mannen dat zorgde dat Godfrey gespannen hield, ondanks alle dagen die hij met hen had doorgebracht. Op de één of andere manier vertrouwde hij deze mensen niet helemaal. En hoe meer tijd hij met hen doorbracht, hoe meer hij begon te begrijpen waarom er zo’n afstand was tussen de twee clans. Hij vroeg zich af of ze ooit echt één konden zijn.

Het drinken bereikte een hoogtepunt, en er werden meer bekers rondgedeeld, twee keer zoveel als voorheen. De McClouds vertraagden niet, zoals soldaten doorgaans deden op dit punt. Ze dronken zelfs meer, teveel. Godfrey begon nerveus te worden.

“Denk je dat mannen ooit teveel kunnen drinken?” vroeg Godfrey aan Akorth.

Akorth snoof.

“Wat een duivelse vraag!” flapte hij eruit.

“Wat is er met jou aan de hand?” vroeg Fulton.

Godfrey keek nauwlettend toe terwijl een McCloud, die zo dronken was dat hij nauwelijks nog wat kon zien, tegen een groep soldaten aanstootte en hen tegen de grond liet gaan.

Er was even een pauze terwijl iedereen zich omdraaide naar de groep soldaten op de grond.

Maar toen sprongen de soldaten weer overeind, schreeuwend en lachend en juichend, en tot Godfreys opluchting gingen de festiviteiten weer verder.

“Denk jij dat ze genoeg hebben gehad?” vroeg Godfrey. Hij begon zich af te vragen of dit allemaal niet een slecht idee was.

Akorth keek hem botweg aan.

“Genoeg?” vroeg hij. “Bestaat er zoiets?”

Godfrey merkte dat hij zelf ook met een dubbele tong praatte, en zijn geest was niet zo scherp meer als hij zou willen. Toch begon hij het gevoel te krijgen dat er iets veranderde in de ruimte, alsof er iets niet helemaal in orde was. Het werd allemaal een beetje teveel, alsof iedereen zijn zelfbeheersing had verloren.

“Raak haar niet aan!” riep iemand ineens uit. “Ze is van mij!”

De stem klonk duister, gevaarlijk, en zorgde dat Godfrey zich omdraaide.

Aan de andere kant van de ruimte stond een MacGil soldaat te bekvechten met een McCloud; de McCloud legde één arm om het middel van de vrouw die bij de MacGil op schoot zat, en trok haar naar achteren.

“Ze was van jou. Nu is ze van mij! Zoek maar een ander!”

De MacGil kreeg een duistere uitdrukking op zijn gezicht, en hij trok zijn zwaard. Het distinctieve geluid sneed door de lucht, en deed iedereen omkijken.

“Ik zei, ze is van mij!” schreeuwde hij.

Zijn gezicht was fel rood, zijn haar nat van het zweet, en de hele ruimte keek toe, als aan de grond genageld door zijn dodelijke toon.

Het werd stil terwijl iedereen verstijfd toekeek. De McCloud, een grote, stevige man, grijnsde, greep de vrouw vast en duwde haar hardhandig opzij. Ze vloog struikelend en vallend de menigte in.

Het was duidelijk dat de McCloud niets om de vrouw gaf; iedereen zag nu dat hij uit was op bloed, niet op de vrouw.

De McCloud trok ook zijn zwaard.

“Het is jouw leven voor het hare!” zei de McCloud.

Soldaten gingen uit de weg zodat ze ruimte kregen om te vechten, en Godfrey zag dat iedereen gespannen werd. Hij wist dat hij er een eind aan moest maken, voor het uit zou lopen in oorlog.

Godfrey sprong over de tafel heen, uitglijdend over het bier, en rende door de ruimte naar de twee mannen toe, zijn handen voor zich uit gestrekt.

“Mannen!” riep hij. Hij probeerde gefocust te blijven, om helder na te denken, en hij had oprecht spijt van hoeveel hij had gedronken.

“We zijn allemaal mannen hier!” schreeuwde hij. “We zijn allemaal één volk! Eén leger! Er hoeft geen gevecht te komen! Er zijn genoeg vrouwen! Geen van jullie meende het!”

Godfrey wendde zich tot de MacGil, en hij stond daar, fronsend, met zijn zwaard in zijn handen.

“Als hij zich verontschuldigd, zal ik zijn excuses accepteren,” zei de MacGil.

De McCloud stond daar, verward, en ineens verzachtte zijn uitdrukking en er verscheen een glimlach op zijn gezicht.

“Dan biedt ik mijn excuses aan!” riep de McCloud uit, en hij stak zijn linkerhand uit.

Godfrey stapte opzij, en de MacGil schudde hem aarzelend zijn hand.

Op dat moment greep de McCloud de hand van de MacGil vast, trok hem naar zich toe, en dreef zijn zwaard door zijn borst heen.

“Ik verontschuldig me,” voegde hij toe, “voor het feit dat ik je niet eerder heb gedood! MacGil uitschot!”

De MacGil zakte slap in elkaar terwijl het bloed over de grond liep.

Hij was dood.

Godfrey stond daar, geschokt. Hij stond nauwelijks een halve meter bij hen vandaan, en hij had het gevoel alsof dit op de één of andere manier allemaal zijn schuld was. Hij had de MacGil ertoe aan gezet zijn aandacht te laten verslappen; hij was degene die had getracht om een wapenstilstand te onderhandelen. Hij was door deze McCloud verraden, en voor schut gezet ten aanzien van al zijn mannen.

Godfrey dacht niet helder na, en aangewakkerd door de drank, knapte er iets in hem.

In één snelle beweging boog Godfrey naar beneden, griste het zwaard van de dode MacGil van de grond, en stak de McCloud door zijn hart.

De McCloud staarde hem aan, zijn ogen wijd opengesperd van schrik, en zakte toen, met het zwaard nog in zijn borst, op de grond. Dood.

Godfrey keek naar zijn eigen bebloede hand, en hij kon niet geloven wat hij zojuist had gedaan. Het was de eerste keer dat hij ooit een man had gedood. Hij had nooit gedacht dat hij het in zich had.

Godfrey was niet van plan geweest om hem te doden; hij had er niet over na gedacht. Hij was door iets overvallen, iets dat diep in hem zat, een deel dat verlangde naar wraak voor de ongerechtigheid.

Plotseling brak er chaos uit. Van alle kanten begonnen mannen te schreeuwen en elkaar aan te vallen. Het geluid van zwaarden die getrokken werden vulde de kamer, en Gofrey voelde hoe hij door Akorth uit de weg werd geduwd, vlak voor een zwaard op het nippertje zijn hoofd miste. Een andere soldaat—Godfrey kon zich niet herinneren wie of waarom—greep hem vast en gooide over de houten tafel. Het laatste dat Godfrey zich herinnerde was dat hij over de tafel heen gleed, tot hij uiteindelijk op de vloer belandde en zijn hoofd stootte, wensend dat hij overal was behalve hier.




HOOFDSTUK ZES


Gwendolyn zat in haar rolstoel met Guwayne in haar armen, en zette zich schrap terwijl de wachters de deuren van haar moeders kamer openden en Thor haar naar binnen reed. De wachters van de voormalige Koningin bogen hun hoofd en stapten opzij. Gwen trok haar baby steviger tegen zich aan terwijl ze de duistere kamer binnen gingen. De ruimte was stil, benauwd, bedompt. Fakkels flikkerden zachtjes aan de muren. Ze kon de dood in de lucht voelen hangen.

Guwayne, dacht ze. Guwayne. Guwayne.

Ze herhaalde de naam stilletjes in haar hoofd, en trachtte zich op iets anders dan haar stervende moeder te concentreren. Terwijl ze eraan dacht, stelde de naam haar gerust en vulde haar met warmte. Guwayne. De wonderbaby. Ze hield nu al meer van deze baby dan ze kon zeggen.

Gwen wilde dat haar moeder hem zou zien voor ze stierf. Ze wilde dat haar moeder trots op haar was, en ze wilde haar moeders zegening. Ze moest het toegeven. Ondanks hun problematische verleden wilde Gwen vrede voor ze zou sterven. Ze was nu kwetsbaar, en het feit dat ze de afgelopen manen dichter tot haar moeder was gekomen zorgde alleen maar dat Gwen zich nog meer radeloos voelde.

Gwen voelde een steek in haar hart terwijl de deuren achter haar gesloten werden. Ze keek de kamer rond en zag een tiental bedienden bij haar moeder staan, mensen die ze van vroeger herkende, mensen die ook voor haar vader hadden gezorgd. De ruimte was gevuld met mensen. Het was een death watch. Aan haar moeders zijde stond natuurlijk Hafold, haar trouwe dienstmeid tot het einde. Ze liet niemand bij haar in de buurt komen.

Terwijl Thor Gwendolyn naar haar moeders bed reed, wilde Gwen opstaan en haar moeder een knuffel geven. Maar haar lichaam deed nog steeds pijn, en het lukte haar niet.

Dus in plaats daarvan strekte ze haar arm uit en pakte ze haar moeders pols vast. Die was ijskoud.

Op dat moment deed haar moeder langzaam een oog open. Haar moeder keek verrast en blij bij het zien van Gwen, en ze deed beide ogen open, en wilde iets zeggen.

Haar lippen vormden de woorden, maar ze kwamen er niet uit. Gwen begreep haar niet.

Haar moeder schraapte haar keel en gebaarde naar Hafold.

Hafold boog onmiddellijk en hield haar oor dichtbij de mond van de Koningin.

“Ja, mijn vrouwe?” vroeg Hafold.

“Stuur iedereen weg. Ik wil alleen zijn met mijn dochter en Thorgrin.”

Hafold wierp een korte, hatelijke blik op Gwen, en antwoordde: “Zoals u wilt, mijn vrouwe.”

Hafold begon onmiddellijk iedereen de kamer uit te werken; toen kwam ze terug en nam ze haar positie aan de zijde van de Koningin in.

“Alleen,” herhaalde de Koningin, en ze keek Hafold veelbetekenend aan.

Hafold keek haar verrast aan, wierp Gwen een jaloerse blik toe en stormde de kamer uit.

Gwen zat daar met Thor, opgelucht dat ze allemaal weg waren. De dood hing als een zware deken in de lucht. Gwendolyn kon het voelen—haar moeder zou niet veel langer meer bij haar zijn.

Haar moeder pakte Gwens hand vast, en Gwen kneep in de hare. Haar moeder glimlachte, en er liep een traan over haar wang.

“Ik ben blij om je te zien,” zei haar moeder. Ze was nauwelijks verstaanbaar.

Gwen stond op het punt in huilen uit te barsten en ze deed haar best om sterk te zijn, om haar tranen te bedwingen. Maar ze kon het niet helpen; ineens begonnen de tranen te stromen, en ze huilde en huilde.

“Moeder,” zei ze. “Het spijt me. Het spijt me zo, zo erg.”

Gwen werd overspoeld door verdriet om het feit dat ze niet hechter waren geweest. Ze hadden elkaar nooit helemaal begrepen. Hun persoonlijkheden hadden altijd gebotst, en ze waren het nooit met elkaar eens geweest. Gwen had spijt van hun relatie, zelfs al was het niet haar schuld. Nu ze erop terugkeek, wenste ze dat er iets was dat ze had kunnen zeggen of doen om het anders te maken. Maar ze hadden allebei aan weerszijden van het spectrum verkeerd. En het had altijd geleken alsof niets dat had kunnen veranderen. Ze waren gewoon twee totaal verschillende mensen, die vast zaten in een moeder-dochter relatie. Gwen was nooit de dochter geweest die zij had gewild, en de Koningin was nooit de moeder geweest die Gwen had gewild. Gwen vroeg zich af waarom ze samen in dit leven waren geplaatst.

De Koningin knikte, en Gwen kon zien dat ze het begreep.

“Ik ben degene die spijt heeft,” antwoordde ze. “Je bent een uitzonderlijke dochter. En een uitzonderlijke Koningin. Een veel betere Koningin dan ik ooit ben geweest. En een veel betere heerser dan je vader. Hij zou trots op je zijn. Je verdiende een betere moeder dan ik.”

Gwen veegde haar tranen weg.

“U was een goede moeder.”

Haar moeder schudde haar hoofd.

“Ik was een goede Koningin. En een toegewijde echtgenote. Maar ik was geen goede moeder. Niet voor jou, tenminste. Ik denk dat ik teveel van mezelf in jou zag. En dat beangstigde me.”

Gwen kneep in haar hand, huilend, en wenste dat ze meer tijd hadden, dat ze eerder zo hadden kunnen praten. Nu ze Koningin was, nu ze ouder waren, en nu ze een kind had, wilde Gwen haar moeder bij zich hebben. Ze wilde haar om raad kunnen vragen. Maar ironisch gezien kon ze haar nu niet meer helpen.

“Moeder, ik wil u voorstellen aan mijn zoon. Guwayne.”

De ogen van de Koningin sperden zich wijd open van verrassing, en ze tilde haar hoofd op van haar kussens. Toen zag ze voor het eerst dat Gwen Guwayne in haar armen hield.

De Koningin snakte naar adem, ging rechtop zitten, en barstte toen in tranen uit.

“Oh, Gwendolyn,” zei haar moeder. “Hij is de mooiste baby die ik ooit heb gezien.”

Ze strekte haar arm uit en legde haar vingertoppen op Guwayne’s voorhoofd, en begon toen nog harder te huilen.

Haar moeder keek Thor aan.

“Je zult een uitstekende vader zijn,” zei ze. “Mijn man hield van je. Ik snap nu waarom. Ik heb je verkeerd beoordeeld. Vergeef me. Ik ben blij dat je met Gwendolyn bent.”

Thor knikte plechtig, en legde zijn hand op de schouder van de Koningin.

“Er is niets te vergeven,” zei hij.

De Koningin draaide zich om en keek Gwendolyn aan, en haar blik werd harder; Gwen zag iets in haar ogen veranderen, zag de oude harde Koningin tot leven komen.

“Er staan je nu vele beproevingen te wachten,” zei haar moeder. “Ik heb alles gevolgd. Ik heb nog steeds mijn mensen. Ik vrees voor je.”

Gwendolyn streelde haar hand.

“Moeder, maakt u zich daar nu maar geen zorgen over. Dit is niet de tijd voor staatszaken.”

Haar moeder schudde haar hoofd.

“Het is altijd tijd voor staatszaken. Vooral nu. Vergeet niet, begrafenissen zijn staatszaken. Het zijn geen familieaangelegenheden; het zijn politieke aangelegenheden.”

Haar moeder hoestte weer, en haalde toen diep adem.

“Ik heb niet veel tijd, dus luister goed naar me,” zei ze. “Luister goed naar mijn woorden. Zelfs als je ze niet wil horen.”

Gwen leunde naar voren en knikte plechtig.

“Zeg het maar, Moeder.”

“Vertrouw Tirus niet. Hij zal je verraden. Zijn mensen zijn niet te vertrouwen. Die MacGils, ze zijn niet zoals wij. Het enige dat ze met ons delen is onze naam. Vergeet dat niet.”

Haar moeder hoestte, en trachtte op adem te komen.

“De McClouds zijn ook niet te vertrouwen. Denk niet dat je vrede kunt sluiten.”

Gwen dacht daarover na, en trachtte de diepere betekenis te bevatten.

“Hou je leger sterk en je verdediging sterker. Hoe meer je beseft dat vrede een illusie is, hoe meer vrede je zult veiligstellen.”

Haar moeder hoestte weer, voor een lange tijd. Ze sloot haar ogen, en het deed Gwen pijn om te zien hoeveel inspanning dit haar kostte.

Aan de ene kant leek het misschien of dit slechts de woorden waren van een stervende Koningin die te lang was afgestompt; maar aan de andere kant kon Gwen niet anders dan toegeven dat er wel degelijk wijsheid in zat, wijsheid die zij misschien zelf niet wilde erkennen.

Haar moeder opende haar ogen weer.

“Je zus, Luanda,” fluisterde ze. “Ik wil haar op mijn begrafenis. Ze is mijn dochter. Mijn eerstgeboren dochter.”

Gwendolyn keek haar verrast aan.

“Ze heeft afschuwelijk dingen gedaan, en ze verdiende het om verbannen te worden. Maar geef haar dit, slechts één keer. Ik wil dat ze erbij is als ze me onder de grond leggen. Je kunt het verzoek van een stervende moeder niet weigeren.”

Gwendolyn zuchtte, verscheurd. Ze wilde haar moeder plezieren. Maar ze wilde Luanda niet toestaan om terug te komen, niet na wat ze had gedaan.

“Beloof het me,” zei haar moeder, terwijl ze stevig in Gwens hand kneep. “Beloof het me.”

Gwendolyn, die besefte dat ze geen nee kon zeggen, knikte.

“Ik beloof het, Moeder.”

Haar moeder zuchtte en knikte tevreden, waarna ze zich weer in haar kussen liet zakken.

“Moeder,” zei Gwen, en ze schraapte haar keel. “Ik wil dat u mijn kind uw zegening geeft.”

Haar moeder opende haar ogen en keek haar aan. Toen sloot ze ze weer, en ze schudde haar hoofd.

“Die baby heeft alle zegeningen al die een kind zich kan wensen. Hij heeft mijn zegen—maar hij heeft hem niet nodig. Je zult er spoedig achter komen, mijn dochter, dat je kind veel machtiger is dan jou of Thorgrin of wie dan ook. Het is allemaal voorspeld, jaren geleden.”

Haar moeder hoestte, en net toen Gwen dacht dat ze klaar was, net toen ze op het punt stond te vertrekken, opende haar moeder haar ogen een laatste keer.

“Vergeet niet wat je vader je heeft geleerd,” zei ze. Haar stem was zo zwak dat ze nauwelijks verstaanbaar was. “Soms is er de meeste vrede in een koninkrijk wanneer het oorlog is.”




HOOFDSTUK ZEVEN


Steffen galoppeerde over de stoffige weg naar het oosten, zoals hij al dagen had gedaan, op de voet gevolgd door een tiental mannen van de koninklijke garde. Steffen was vereerd dat de Koningin hem deze missie had toebedeeld, en hij was vastberaden om hem te vervullen. Hij was van stad naar stad gereden, vergezeld door een karavaan van koninklijke wagens die volgeladen waren met goud, zilver, koninklijke munten, bouwmaterialen, mais, granen, tarwe, en andere provisies. De Koningin was vastberaden om hulp te bieden aan alle kleine dorpen in de Ring en hen te helpen met de wederopbouw, en ze had in Steffen een vastberaden missionaris gevonden.

Steffen had al vele dorpen bezocht, en uit naam van de Koningin wagens vol met voorraden gelost. Hij had ze heel zorgvuldig en precies toebedeeld aan de dorpen en families die ze het hardst nodig hadden. Elke keer weer voelde hij zich trots wanneer hij de vreugde op hun gezichten zag bij het uitdelen van de voorraden en het toewijzen van de mankracht. Dorp voor dorp hielp Steffen om het vertrouwen in de macht van de Koningin te herstellen, de macht van het herbouwen van de Ring. Voor het eerst in zijn leven keken de mensen verder dan zijn uiterlijk. Ze behandelden hem met respect, als een normaal persoon. Het gaf hem een geweldig gevoel. De mensen begonnen te beseffen dat zij niet waren vergeten onder het heerschap van deze Koningin, en Steffen was dolblij dat hij kon helpen om hun liefde en toewijding aan haar te verspreiden. Hij wilde niets liever.

Het lot wilde dat de route die de Koningin voor hem had uitgestippeld Steffen uiteindelijk naar zijn eigen dorp leidde, naar de plek waar hij was opgegroeid. Steffen voelde een knoop in zijn maag toen hij zich realiseerde dat zijn eigen dorp de volgende op de lijst was. Hij wilde weg, hij wilde alles doen om het te ontlopen.

Maar hij wist dat hij dat niet kon. Hij had Gwendolyn gezworen dat hij zijn plicht zou vervullen, en zijn eer stond op het spel—zelfs als het betekende dat hij terug moest keren naar de plek die hem in zijn dromen achtervolgde. Het was de plek waar alle mensen woonden die hij in zijn jeugd had gekend, de mensen die er veel genoegen uit hadden gehaald om hem te martelen, de mensen die hem hadden bespot om zijn uiterlijk. De mensen die hadden gezorgd dat hij zich diep had geschaamd. Toen hij was weggegaan, had hij gezworen om nooit meer terug te keren, om zijn familie nooit meer in de ogen te kijken. Nu, ironisch genoeg, leidde zijn missie hem hier naartoe. Hij moest hen, uit naam van de Koningin, voorzien van alle voorraden die ze nodig hadden. Het lot was wreed.

Steffen bereikte de top van een heuvel en ving een eerste glimp van zijn stad op. Zijn maag kromp samen. Alleen al het zien van zijn dorp zorgde dat hij minder van zichzelf dacht. Hij begon van binnen in elkaar te kruipen, en hij haatte het gevoel. Hij had zich de afgelopen tijd zo goed gevoeld, beter dan ooit, zeker met zijn nieuwe functie en zijn entourage. Maar nu, nu hij deze plek weer zag, herinnerde hij zich de manier waarop mensen hem vroeger zagen. Hij haatte het gevoel.

Waren die mensen hier nog steeds? vroeg hij zich af. Waren ze nog net zo wreed als vroeger? Hij hoopte van niet.

Als Steffen hier zijn familie tegenkwam, wat zou hij dan tegen hen zeggen? Wat zouden zij tegen hem zeggen? Zouden ze trots zijn als ze zagen wat hij had bereikt? Hij had een functie met een hogere rang dat wie dan ook in zijn familie, of zijn dorp, ooit had bereikt. Hij was één van de hoogste adviseurs van de Koningin, een lid van de koninklijke raad. Ze zouden verbijsterd zijn als ze hoorden wat hij had bereikt. Eindelijk zouden ze moeten toegeven dat ze hem verkeerd hadden beoordeeld. Dat hij helemaal niet waardeloos was.

Steffen hoopte dat dat was hoe het zou gaan. Misschien zou zijn familie hem eindelijk bewonderen, en zou hij eindelijk wat rechtvaardiging krijgen.

Steffen en zijn koninklijke entourage hielden halt voor de poorten van het kleine stadje.

Steffen draaide zich om naar zijn mannen, een tiental van de koninklijke wachters van de Koningin.

“Jullie wachten hier op me,” riep Steffen. “Buiten de stadspoorten. Ik wil nog niet dat mijn mensen jullie zien. Ik wil alleen de confrontatie aan gaan.”

“Ja, Commandant,” antwoordden ze.

Steffen steeg af. Hij wilde de rest van de weg lopen, en te voet de stad binnen gaan. Hij wilde niet dat zijn familie zijn koninklijke paard of zijn koninklijke entourage zou zien. Hij wilde zien hoe ze op hem zouden reageren zonder het zien van zijn functie of rang. Hij haalde zelfs de koninklijke markeringen van zijn nieuwe kleding, en stopte ze in zijn zadeltas.

Steffen liep door de poorten het kleine, lelijke dorp in dat hij zich nog zo goed herinnerde. Het rook er naar wilde honden en kippen liepen los door de straten, terwijl kinderen erachter aan renden. Hij liep langs rijen en rijen met huisjes. Een paar waren van steen gemaakt, maar de meesten van stro. De straten waren in slechte staat, vergeven van gaten en dierenpoep.

Er was niets veranderd. Na al die jaren was er helemaal niets veranderd.

Steffen bereikte het einde van de straat, ging naar links, en zijn maag trok samen toen hij zijn vaders huis zag. Het zag er nog altijd hetzelfde uit, een klein houten huisje met een schuin dak en een scheve deur. Het schuurtje in de achtertuin, waar Steffen gedwongen was geweest om te slapen, stond er ook nog. De aanblik zorgde dat hij het wilde vernielen.

Steffen liep naar de voordeur, die open stond, en keek naar binnen.

Zijn adem stokte in zijn keel terwijl hij zijn hele familie zag: zijn vader en moeder, al zijn broers en zussen, allemaal in dat kleine huisje gepropt, zoals het altijd was geweest. Ze zaten allemaal rond de tafel, zoals altijd, vechtend om etensrestjes, en lachten met elkaar. Ze hadden nooit met Steffen gelachen. Alleen om hem.

Ze zagen er allemaal ouder uit, maar verder nog precies hetzelfde. Hij bekeek hen verwonderd. Stamde hij echt van deze mensen af?

Steffens moeder was de eerste die hem zag. Ze snakte naar adem en liet haar bord op de grond vallen.

Zijn vader draaide zich om, en toen alle anderen. Ze staarden hem aan, geschokt. Ze hadden een onplezierige blik in hun ogen, alsof er zojuist een ongewenste gast was gearriveerd.

“Zo,” zei zijn vader langzaam terwijl hij om de tafel heen liep. Hij veegde het vet van zijn handen met een zakdoek. “Dus je bent toch teruggekomen.”

Steffen herinnerde zich hoe zijn vader die zakdoek vroeger in een knoop bond, hem nat maakte, en hem ermee sloeg.

“Wat is er?” voegde zijn vader toe met een sinistere glimlach op zijn gezicht. “Lukte het niet in de grote stad?”

“Hij dacht dat hij te goed voor ons was. En nu komt ie met hangende pootjes terug!” riep één van zijn broers uit.

“Als een hond!” riep één van zijn zussen.

Steffen was ziedend, en hij hijgde van woede—maar hij dwong zichzelf om mijn mond te houden en zich niet te verlagen tot hun niveau. Dit waren tenslotte provinciale mensen, vol met vooroordelen, het resultaat van een leven in een klein stadje; hij, daarentegen, had de wereld gezien, en hij wist wel beter.

Zijn broers en zussen—iedereen in de kamer—lachte hem uit.

De enige die niet lachte was zijn moeder. Ze staarde hem met grote ogen aan. Hij vroeg zich af of zij misschien de enige was die nog te redden was. Hij vroeg zich af of zij misschien wel blij was om hem te zien.

Maar ze schudde slechts langzaam haar hoofd.

“Oh, Steffen,” zei ze, “je had hier niet terug moeten komen. Je maakt geen deel uit van deze familie.”

Haar woorden, die ze zo kalm uitsprak, deden Steffen nog het meest pijn.

“Dat is hij nooit geweest,” zei zijn vader. “Hij is een beest. Wat doe je hier, jongen? Ben je terug gekomen voor kliekjes?”

Steffen gaf geen antwoord. Hij was niet gezegend met de gave om gevatte, snel bedachte retorten te maken, en al helemaal niet in een emotionele situatie als deze. Hij was zo overdonderd, hij kon nauwelijks woorden vormen. Er waren zoveel dingen die hij tegen hen wilde zeggen. Maar hij had er simpelweg geen woorden voor.

Dus hij stond daar alleen maar, ziedend, zwijgend.

“Ben je je tong verloren?” spotte zijn vader. “Ga dan uit de weg. Je verspilt mijn tijd. Dit is onze grote dag, en jij gaat het niet voor ons verpesten.”

Zijn vader duwde Steffen uit de weg en stormde langs hem heen, naar buiten. De hele familie wachtte tot zijn vader teleurgesteld weer naar binnen kwam.

“Zijn ze er al?” vroeg zijn moeder hoopvol.

Hij schudde zijn hoofd.

“Geen idee waar ze blijven,” zei zijn vader.

Toen wendde hij zich tot Steffen, kwaad.

“Eruit,” blafte hij. “We wachten op een heel belangrijke man, en je versperd de weg. Je gaat het verpesten, nietwaar, zoals je altijd alles verpest? Wat een timing, om uitgerekend nu op te dagen. De persoonlijke commandant van de Koningin kan hier elk moment arriveren om voedsel en voorraden aan ons dorp te leveren. Dit is ons moment om een verzoekschrift in te dienen. En kijk naar jezelf,” sneerde zijn vader, “hoe je de deuropening versperd. Eén blik op jou en hij slaat ons huis over. Hij zal denken dat er hier alleen maar freaks wonen.”

Zijn broers en zussen barstten in lachen uit.

“Een huis met freaks!” lachte één van hen.

Steffen liep rood aan en staarde naar zijn vader.

Steffen, die te verbouwereerd was om te antwoorden, draaide zich langzaam om. Hoofdschuddend liep hij naar buiten.

Steffen liep de straat in, en gebaarde naar zijn mannen.

Er verschenen tientallen glimmende koninklijke koetsen die door het dorp denderden.

“Ze komen!” schreeuwde Steffens vader.

Steffens hele familie stormde naar buiten, langs Steffen heen, en staarden met open monden naar de wagens, naar de koninklijke garde.

“Mijn heer,” zei één van hen, “zullen we hier distribueren of verder gaan?”

Steffen stond daar, en staarde naar zijn familie.

Als één draaide de hele familie zich om, geschokt, en staarde Steffen aan. Ze keken van Steffen naar de koninklijke wachter en weer naar Steffen, compleet overdonderd, alsof ze niet konden bevatten wat er gebeurde.

Steffen liep langzaam naar zijn koninklijke paard, steeg op, en keek vanuit zijn goud met zilveren zadel neer op zijn familie.

“Mijn heer?” herhaalde zijn vader. “Is dit soms een zieke grap? Jij? De koninklijke commandant?”

Steffen zat daar, neerkijkend op zijn vader, en schudde zijn hoofd.

“Dat klopt, Vader,” antwoordde Steffen. “Ik ben de koninklijke commandant.”

“Dat kan niet,” zei zijn vader. “Dat kan niet. Hoe kan een beest nu gekozen worden als de commandant van de Koningin?”

Ineens stegen twee van de koninklijke wachters af. Ze trokken hun zwaarden en stormden op zijn vader af. Ze hielden de punten van hun zwaarden tegen zijn keel aan, hard genoeg om zijn vaders ogen groot te laten worden van angst.

“Het beledigen van een man van de Koningin is het beledigen van de Koningin zelf,” snauwde één van de mannen naar Steffens vader.

Zijn vader slikte, doodsbang.

“Mijn heer, nemen we deze man gevangen?” vroeg de ander aan Steffen.

Steffen bekeek zijn familie, zag de schok op hun gezichten, en dacht na.

“Steffen!” Zijn moeder stormde naar voren en greep hem smekend bij zijn benen. “Alsjeblieft! Neem je vader niet gevangen! En alsjeblieft—geef ons voorzieningen. We hebben het nodig!”

“Je bent het ons verschuldigd!” beet zijn vader. Voor alles dat ik je hebt gegeven. Je bent het ons verschuldigd.”

“Alsjeblieft!” smeekte zijn moeder. “We hadden geen idee. We hadden geen idee wie je was geworden! Die je vader alsjeblieft geen pijn!”

Ze liet zich op haar knieГ«n vallen en begon te huilen.

Steffen schudde slechts zijn hoofd. Hij keek neer op deze oneerlijke, bedrieglijke, eerloze mensen, mensen die zijn hele leven wreed tegen hem waren geweest nu ze beseften dat hij iemand was, wilden ze ineens iets van hem.

Steffen besloot dat ze niet eens een antwoord verdienden.

En hij besefte ook iets anders: hij had zijn familie zijn hele leven lang op een voetstuk gezet. Alsof zij geweldig waren, alsof zij perfect waren, succesvol, alsof zij waren wat hij wilde worden. Maar nu besefte hij dat het tegenovergestelde waar was. Het was allemaal één grote misvatting geweest. Dit waren slechts zielige mensen. En ondanks zijn uiterlijk stond hij boven hen. Hij begon het eindelijk door te krijgen.

Hij keek neer op zijn vader, en een deel van hem wilde hem pijn doen. Maar een ander deel van hem realiseerde zich dat ze zijn wraak ook niet verdienden. Ze zouden iemand moeten zijn om dat te verdienen. En ze waren niemand.

Hij wendde zich tot zijn mannen.

“Ik denk dat ze het prima in hun eentje redden hier,” zei hij.

Hij spoorde zijn paard aan, en ze reden allemaal de stad uit, een grote stofwolk achterlatend. Steffen was vastberaden; hij zou hier nooit meer terugkomen.




HOOFDSTUK ACHT


De wachters gooiden de eeuwenoude eikenhouten deuren open, en Reece, doorweekt van de constante wind en regen op de Hoge Eilanden, haastte zich Srogs fort binnen. Terwijl de deuren achter hem dicht sloegen werd hij overspoeld met opluchting. Hij veegde het water uit zijn haar en gezicht en toen hij opkeek zag hij Srog naar hem toe komen om hem te omhelzen.

Reece omhelsde hem terug. Hij had altijd een zwak gehad voor deze geweldige krijger, deze man die Silesia zou goed had geleidt, die trouw was geweest aan Reece’ vader, en nog trouwer aan zijn zus. Srog, met zijn stijve baard, brede schouders en vriendelijke glimlach, deed hem aan zijn vader denken.

Srog legde een vlezige hand op Reece’ schouder.

“Hoe groter je wordt, hoe meer je op je vader gaat lijken,” zei hij warm.

Reece glimlachte.

“Ik hoop dat dat iets positiefs is.”

“Dat is het zeker,” antwoordde Srog. “Er was geen betere man dan hij. Ik zou door het vuur gaan voor hem.”

Srog draaide zich om en leidde Reece door de gang. Zijn mannen volgden hen terwijl ze het fort doorliepen.

“Het is fijn om een vertrouwd gezicht te zien op deze miserabele plek,” zei Srog. “Ik ben je zus dankbaar dat ze je heeft gestuurd.”

“Het lijkt erop dat ik een slechte dag heb uitgekozen om op bezoek te komen,” zei Reece terwijl ze langs een open raam liepen, waar de regen doorheen joeg.

Srog grijnsde.

“Elke dag is hier een slechte dag,” antwoordde hij. “Maar het weer kan ook op slag veranderen. Ze zeggen dat de Hoge Eilanden alle vier seizoen in één dag ervaren—en ik ben erachter gekomen dat dat klopt.”

Reece naar buiten, naar een kleine, lege binnenplaats, waar een handjevol oude stenen gebouwen stonden, grijs van kleur, net als het weer. Er waren maar weinig mensen buiten, en degenen die er waren bogen hun hoofden tegen de wind en haastten zich van de ene naar de andere plek. Dit eiland scheen een eenzame, troosteloze plek te zijn.

“Waar zijn alle mensen?” vroeg Reece.

Srog zuchtte,

“De Hoge Eilanders blijven zoveel mogelijk binnen. Ze zijn erg op zichzelf. Ze zitten verspreid. Deze plek is niet zoals Silesia, of het Koninklijk Hof. Men leeft hier verspreid over het hele eiland. Ze komen niet samen in steden. Het is een vreemd, teruggetrokken volk. Koppig en hard—net als het weer.”

Srog leidde Reece een gang door. Ze gingen een hoek om, en toen de Grote Zaal binnen.

In de ruimte zat een tiental van Srogs soldaten met hun laarzen en wapenrustingen aan somber aan een tafel bij het vuur. Er sliepen honden bij het vuur, en de mannen aten stukken vlees en gooiden de restjes naar de honden. Ze keken op naar Reece en begroetten hem met een grom.

Srog leidde Reece naar het vuur. Reece wreef in zijn handen, dankbaar voor de warmte van de vlammen.

“Ik weet dat je niet veel tijd hebt voor je schip weer vertrekt,” zei Srog. “Maar ik kan je op zijn minst wat warmte en droge kleren bieden.”

Er verscheen een bediende die Reece een set droge kleren en maliГ«nkolder overhandigde, precies in zijn maat. Reece keek Srog verrast en dankbaar aan en begon zijn eigen natte kleren uit te trekken.

Srog glimlachte. “We behandelen onze mensen goed hier,” zei hij. “Ik dacht dat je het wel nodig zou hebben.”

“Dank je,” zei Reece. Hij begon zich al warmer te voelen. “Ik heb er nooit meer behoefte aan gehad dan nu.” Hij had er al tegenop gezien om terug te zeilen in natte kleren, en dit was precies wat hij nodig had.

Srog begon over politiek te praten, een lange monoloog, en Reece knikte beleefd terwijl hij deed of hij luisterde. Maar diep van binnen was Reece afgeleid. Hij werd nog steeds overspoeld met gedachten aan Stara, en hij kon haar maar niet uit zijn hoofd zetten. Hij kon alleen maar aan hun ontmoeting denken, en elke keer dat hij aan haar dacht, maakte zijn hart een sprongetje van opwinding.

Waar hij ook constant aan dacht, was de taak die op het vasteland op hem wachtte. Hij moest Selese—en alle anderen—vertellen dat de bruiloft niet doorging. Hij wilde haar geen pijn doen. Maar hij zag geen andere keus.

“Reece?” herhaalde Srog.

Reece knipperde met zijn ogen en keek hem aan.

“Hoorde je wat ik zei?” vroeg Srog.

“Het spijt me,” zei Reece. “Wat zei je?”

“Ik zei, ik neem aan dat je zus mijn berichten heeft ontvangen?” vroeg Srog.

Reece knikte en trachtte zich te concentreren.

“Inderdaad,” antwoordde Reece. “Dat is waarom ze me heeft gestuurd. Ze heeft me gevraagd om te zien hoe het met je gaat, om met eigen ogen te zien wat er gaande was.”

Srog zuchtte en staarde in de vlammen.

“Ik ben hier nu zes manen,” zei hij, “en ik kan je vertellen, de Hoge Eilanders zijn niet als wij. De naam MacGil is het enige dat ze met ons gemeen hebben. Ze missen de kwaliteiten van je vader. Ze zijn niet alleen koppig—ze zijn niet te vertrouwen. Ze saboteren dagelijks de schepen van de Koningin; sterker nog, ze saboteren alles wat we hier doen. Ze willen ons hier niet. Ze willen geen deel uitmaken van het vasteland—tenzij ze het binnenvallen, natuurlijk. Om in harmonie te leven, zo heb ik ondervonden, is niet hun manier van leven.”

Srog zuchtte.

“We verspillen onze tijd hier. Je zus zou zich moeten terugtrekken. Hen aan hun lot overlaten.”

Reece knikte bedachtzaam en hield zijn handen bij het vuur, toen ineens de zon door de wolken brak en het donkere, natte weer veranderde in een heldere, zonnige zomerdag. In de verte klonk een hoorn.

“Je schip!” riep Srog uit. “We moeten gaan. Je moet de zeilen hijsen voor het weer omslaat. Ik zal je uitzwaaien.”

Srog leidde Reece door een zijdeur in het fort naar buiten, en Reece moest tot zijn verbazing zijn ogen samenknijpen tegen het felle zonlicht. Het was ineens een perfecte zomerdag.

Reece en Srog liepen snel, zij aan zij, gevolgd door enkele van Srogs mannen. Steentjes knarsten onder hun laarzen terwijl ze door de heuvels naar de kust liepen. Ze passeerden grijze rotsen en rotswanden en kliffen waar geiten op graasden. Terwijl ze de kust naderden, klonken er bellen vanaf het water om de schepen te waarschuwen voor de optrekkende mist.

“Ik zie nu met eigen ogen met welke omstandigheden je te maken hebt,” zei Reece terwijl ze liepen. “Het is zeker niet makkelijk. Je hebt de zaken hier langer bij elkaar gehouden dan een ander zou zijn gelukt, dat weet ik zeker. Je hebt hier goed werk verricht. Ik zal het de Koningin vertellen.”

Srog knikte.

“Dat waardeer ik,” zei hij.

“Wat is de oorzaak van de ontevredenheid van deze mensen?” vroeg Reece. “Ze zijn tenslotte vrij. We willen ze geen kwaad doen—sterker nog, we bieden ze voorraden en bescherming.”

Srog schudde zijn hoofd.

“Ze zullen niet rusten tot Tirus vrij is. Ze beschouwen het als een persoonlijke schade dat hun leider gevangen is gezet.”

“Maar ze hebben geluk dat hij alleen gevangen zit, en niet is geëxecuteerd voor zijn verraad.”

Srog knikte.

“Dat is waar. Maar deze mensen begrijpen dat niet.”

“En als we hem zouden bevrijden?” vroeg Reece. “Zou dat hen tevreden stellen?”

Srog schudde zijn hoofd.

“Ik betwijfel het. Ik denk dat ze dan alleen maar een andere reden zouden vinden voor hun ontevredenheid.”

“Wat moeten we dan doen?” vroeg Reece.

Srog zuchtte.

“Verlaat deze plek,” zei hij. “En zo snel mogelijk. Het bevalt me maar niets. Ik voel een opstand aankomen.”

“Maar we zijn zwaar in de meerderheid, in troepen en schepen.”

Srog schudde zijn hoofd.

“Dat is slechts een illusie,” zei hij. “Ze zijn goed georganiseerd. We bevinden ons op hun grondgebied. Ze hebben een miljoen subtiele manieren om ons te saboteren waar we niet op kunnen anticiperen. We zitten hier in een huiskamer vol slangen.”

“Matus niet,” zei Reece.

“Dat is waar,” antwoordde Srog. “Maar hij is de enige.”

Er is nog een ander, dacht Reece. Stara. Maar hij hield zijn gedachten voor zichzelf. Nu hij dit allemaal hoorde wilde hij Stara redden, haar hier zo snel mogelijk vandaan halen. Hij zwoer dat hij haar zou redden. Maar eerst moest hij terugzeilen en zijn zaken regelen. Daarna kon hij voor haar terugkomen.

Terwijl ze het zand opliepen, zag Reece het schip voor zich opdoemen, waar zijn mannen op hem wachtten.

Hij stopte, en Srog draaide zich naar hem om en legde een warme hand op zijn schouder.

“Ik zal dit alles met Gwendolyn delen,” zei Reece. “Ik zal haar over je zorgen vertellen. Maar ik weet hoe vastbesloten ze is als het op deze eilanden aankomt. Ze ziet ze als onderdeel van een grotere strategie voor de Ring. Voor nu moet je de harmonie behouden. Hoe dan ook. Wat heb je nodig? Meer schepen? Meer mannen?”

Srog schudde zijn hoofd.

“Ik zou deze Hoge Eilanders nog niet kunnen veranderen met alle mannen en schepen in de wereld. Het enige dat dat kan doen is de rand van het zwaard.”

Reece keek hem vol afschuw aan.

“Gwendolyn zou nooit onschuldige mensen laten afslachten,” zei Reece.

“Dat weet ik,” antwoordde Srog. “En dat is ook waarom, zo vermoed ik, veel van onze mannen zullen sterven.”




HOOFDSTUK NEGEN


Stara stond op de borstweringen van haar moeders fort. Het was een vierkant stenen fort, net zo oud als het eiland zelf, de plek waar Stara had gewoond sinds haar moeder was overleden. Stara liep naar de rand, dankbaar dat de zon eindelijk was doorgebroken op deze dramatische dag, en keek uit over de horizon, die ongewoon goed zichtbaar was. Ze zag Reece’ schip wegzeilen in de verte, weg van de vloot. Ze bleef het schip zo lang mogelijk na kijken, terwijl elke golf hem verder en verder bij haar vandaan bracht.

Ze kon wel de hele dag naar Reece’ schip kijken, wetende dat hij aan boord was. Ze kon het niet verdragen hem te zien gaan. Het voelde alsof haar hart, een deel van haarzelf, het eiland verliet.

Eindelijk, na al die jaren op dit eenzame, afschuwelijke, barre eiland, voelde ze zich weer overspoeld met vreugde. Haar hereniging met Reece had haar weer doen opleven. Het had een leegte in haar gevuld, een leegte waarvan ze niet eens had beseft dat het al die jaren aan haar had gevreten. Nu ze wist dat Reece de bruiloft zou afzeggen, dat hij voor haar terug zou komen, dat ze zouden trouwen en voor altijd samen zouden blijven, had Stara het gevoel dat alles goed ging komen. Alle ellende die ze had doorstaan in haar leven zou het waard zijn.

Ze moest toegeven, natuurlijk, dat er een klein deel van haar was dat medelijden had met Selese. Stara wilde nooit iemand pijn doen. Maar tegelijkertijd voelde ze dat haar leven op het spel stond, haar toekomst, haar echtgenoot—en ze vond het niet meer dan eerlijk. Tenslotte kende zij, Stara, Reece al sinds ze kinderen waren. Zij was Reece’ eerste en enige liefde. Dit nieuwe meisje, Selese, kende Reece nauwelijks. Ze kon hem zeker niet zo goed kennen als Stara.

Stara dacht dat Selese er uiteindelijk wel overheen zou komen en iemand anders zou vinden. Maar als Stara hem zou verliezen, zou ze er nooit overheen komen. Reece was haar leven. Haar lotsbestemming. Ze waren voorbestemd om samen te zijn, dat was altijd al zo geweest. Reece was als eerst van haar geweest, en hoe zij het zag, pikte Selese hem van haar in, en niet andersom. Stara nam alleen maar terug wat van haar was.

Ongeacht wat ze wilde, Stara had geen andere beslissing kunnen nemen als ze het had geprobeerd. Wat haar rationele geest haar ook verteld zou hebben, ze kon niet luisteren. Haar hele leven lang had iedereen haar vertelt dat het verkeerd was voor een neef en nicht om samen te zijn. Zelfs toen had ze niet kunnen luisteren. Ze hield van Reece, ze aanbad hem. Dat had ze altijd al gedaan. En niets kon dat veranderen. Ze moest bij hem zijn. Ze had simpelweg geen andere keus.

Terwijl Stara daar stond en zijn schip steeds kleiner zag worden, hoorde ze ineens de voetstappen van iemand anders op het dak van het fort. Ze draaide zich om en zag haar broer, Matus, naar haar toe lopen. Ze was blij om hem te zien, zoals altijd. Stara en Matus waren hun hele leven al elkaars beste vrienden geweest. Ze waren de buitenbeentjes van hun familie, van de rest van de Hoge Eilanders. Stara en Matus hadden beide een hekel aan hun broers, en hun vader. Stara beschouwde Matus en zichzelf als meer geraffineerd, meer nobel dan de anderen; ze zag haar andere familieleden als verraderlijk, onbetrouwbaar. Het was alsof zij en Matus hun eigen kleine familie binnen de familie hadden.

Stara en Matus leefden hier op afzonderlijke verdiepingen in hun moeders fort, apart van de anderen, die in Tirus’ kasteel woorden. Nu hun vader gevangen zat, was hun familie verdeeld. Haar andere twee broers, Karus en Falus, gaven hen de schuld. Ze kon echter altijd op Matus vertrouwen, en hij ook op haar.

Ze praatten vaak over dat ze de Hoge Eilanden wilden verlaten en naar het vasteland wilden gaan, om zich bij de andere MacGils aan te sluiten. En nu begon het te voelen alsof het eindelijk werkelijkheid zou worden, zeker gezien de sabotage van Gwendolyns vloot door de Hoge Eilanders. Stara kon de gedachte om hier nog langer te blijven niet meer verdragen.

“Mijn broer,” begroette Stara hem blij.

Maar Matus’ uitdrukking was ongewoon donker, en ze kon onmiddellijk zien dat hij ergens mee zat.

“Wat is er?” vroeg ze. “Wat is er mis?”

Hij schudde afkeurend zijn hoofd naar haar.

“Ik denk dat je wel weet wat er mis is, zus,” zei hij. “Onze neef. Reece. Wat is er gebeurd tussen jullie twee?”

Stara liep rood aan en keerde Matus de rug toe. Ze keek weer uit over de oceaan en tuurde in de verte, maar Reece’ schip was al verdwenen. Ze werd overspoeld door een golf van woede; ze had de laatste glimp van hem gemist.

“Dat gaat je niets aan,” beet ze.

Matus was het nooit eens geweest met haar relatie met haar neef, en ze had er genoeg van. Het was het enige punt van onenigheid tussen hen, en het dreigde hen uit elkaar te drijven. Het kon haar niet schelen wat Matus—of wie dan ook—erover dacht. Wat haar betrof was het hun zaak niet.

“Je weet dat hij binnenkort gaat trouwen, nietwaar?” vroeg Matus op beschuldigende toon.

Stara schudde haar hoofd, alsof ze die afschuwelijke gedachte uit haar hoofd wilde zetten.

“Hij zal niet met haar trouwen,” antwoordde ze.

Matus keek haar verrast aan.

“En hoe weet jij dat?” drong hij aan.

Ze keek hem vastbesloten aan.

“Dat heeft hij me vertelt. En Reece liegt niet.”

Matus staarde haar geschokt aan. Toen betrok zijn gezicht.

“Dus je hebt hem van gedachten doen veranderen?”

Ze staarde hem uitdagend aan, nu zelf ook boos.

“Ik hoefde hem nergens van te overtuigen,” zei ze. “Het was wat hij zelf wilde. Waar hij voor heeft gekozen. Hij houdt van me. Hij heeft altijd van me gehouden. En ik hou van hem.”

Matus fronste.

“En jij voelt je er goed bij om het hart van dat meisje te breken? Wie ze dan ook is?”

Ze keek hem dreigend aan. Ze wilde het niet horen.

“Reece hield al van mij voordat hij van dat nieuwe meisje hield.”

Matus wilde het niet loslaten.

“En alle zorgvuldig uitgewerkte plannen van het koninkrijk dan? Je beseft toch wel dat niet alleen maar een bruiloft is. Het is politiek theater. Een spektakel voor de massa. Gwendolyn is Koningin, en het is ook haar bruiloft. Het hele koninkrijk, en andere landen, zullen daar zijn. Wat zal er gebeuren als Reece afzegt? Denk je dat de Koningin dat licht opvat? En de andere MacGils? Je brengt de hele Ring in wanorde. Je zet hen allemaal tegen ons op. Zijn je passies echt zoveel waard?”

Stara staarde Matus aan met een kille blik in haar ogen.

“Onze liefde is sterker dan welk spektakel dan ook. Dan welk koninkrijk dan ook. Je begrijpt het niet. Jij hebt nooit liefde gekend zoals wij.”

Nu was het Matus die rood werd. Hij schudde zijn hoofd, woedend.

“Je begaat de grootste fout van je leven,” zei hij. “En dat van Reece. Je sleurt iedereen met je mee. Het is een dwaze, kinderachtige, egoïstische beslissing. Je kalverliefde behoort in het verleden.”

Matus zuchtte geГ«rgerd.

“Je gaat een brief schrijven en stuurt die met de volgende valk mee naar Reece. Je vertelt hem dat je van gedachten bent veranderd. Je vertelt hem dat hij met dat meisje moet trouwen. Wie ze dan ook is.”

Stara voelde een enorme woede jegens haar broer opwellen, een woede die sterker was dan ze ooit had gevoeld.

“Je spreekt uit de lijn,” zei ze. “Doe niet alsof je me raad geeft. Je bent mijn broer. Spreek hier nog eens over, en ik praat nooit meer met je.”

Matus staarde haar aan, duidelijk verbijsterd. Stara had nog nooit zo tegen hem gesproken. En ze meende het. Haar gevoelens voor Reece gingen veel dieper dan de band die ze met haar broer had. Dieper dan wat dan ook.

Matus, geschokt en gekwetst, draaide zich om en stormde het dak af.

Stara keek weer uit over de zee, hopend op een teken van Reece’ schip. Maar ze wist dat het allang weg was.

Reece, dacht ze. Ik hou van je. Blijf op koers. Wat voor obstakels je ook tegenkomt, blijf op koers. Blijf sterk. Zeg de bruiloft af. Doe het voor mij. Voor ons.

Stara sloot haar ogen en kneep in haar handen, en smeekte en bad tot elke god die ze kende dat Reece de kracht zou hebben om door te zetten. Om naar haar terug te komen. Dat ze eindelijk samen zouden zijn.

Wat het ook kostte.




HOOFDSTUK TIEN


Karus en Falus, Tirus’ twee zoons, liepen snel de stenen wenteltrap af, steeds dieper, richting de kerker waar hun vader gevangen zat. Ze haatten het om naar deze plek te moeten afdalen om hun vader te zien. Een grote krijger die de rechtmatige Koning van de Hoge Eilanden was geweest. Ze hadden stilletjes gezworen dat ze wraak zouden nemen.

Maar deze keer brachten ze nieuws, nieuws dat alles zou kunnen veranderen. Nieuws dat hen eindelijk hoop gaf.

Karus en Falus liepen naar de soldaten die op wacht stonden bij de entree van de gevangenis, mannen waarvan ze wisten dat ze trouw waren aan de Koningin. Ze hielden halt, rood aangelopen. Ze haatten het om de vernedering te moeten doorstaan, om toestemming te moeten vragen om hun vader te zien.

Gwendolyns mannen bekeken hen, knikten naar elkaar en deden toen een stap naar voren.

“Strek je armen uit,” zeiden ze tegen Karus en Falus.

Karus en Falus deden wat hen werd gevraagd en de soldaten ontdeden hen van hun wapens.

Toen ontgrendelden ze de ijzeren poorten, duwden ze langzaam open, en lieten hen binnen, waarna ze de poorten weer achter hen sloten.

Karus en Falis wisten dat ze weinig tijd hadden; ze zouden hun vader slechts enkele minuten mogen bezoeken, zoals elke week het geval was geweest sinds hij gevangen was genomen. Daarna zouden Gwendolyns mannen hen bevelen om te vertrekken.

Ze liepen naar het einde van de lange gang. Alle cellen waren leeg, hun vader was de enige hier. Eindelijk bereikten ze de laatste cel aan de linkerkant, zwak verlicht door een flikkerende fakkel aan de muur, en ze tuurden door de tralies.

Tirus verscheen langzaam uit een donkere hoek en liep naar de tralies. Hij staarde hen aan, zijn gezicht uitgemergeld, zijn baard onverzorgd. Hij keek hen aan met de hopeloze uitdrukking van een man die wist dat hij nooit meer daglicht zou zien.

Het deed Karus en Falus pijn om het te zien. Het maakte hen nog vastberadener om een manier te vinden om hem te bevrijden, en om wraak te nemen.

“Vader,” zei Falus hoopvol.

“We hebben dringend nieuws,” zei Karus.

Tirus staarde hen aan en bemerkte een sprankje hoop in hun toon.

“We brengen dringend nieuws,” zei Karus.

“Eruit ermee,” gromde hij.

Falus schraapte zijn keel.

“Het lijkt erop dat onze zus weer verliefd is geworden op onze neef, Reece. Onze spionnen vertellen ons dat die twee van plan zijn om te trouwen. Reece is van plan om zijn bruiloft op het vasteland af te zeggen, en in plaats daarvan met Stara te trouwen.

“We moeten een manier vinden om het tegen te houden,” zei Karus verontwaardigt.

Tirus staarde hem uitdrukkingsloos aan, maar ze zagen zijn ogen glinsteren.

“Moeten we dat?” zei Tirus langzaam. “En waarom is dat?”

Ze keken hun vader verward aan.

“Waarom?” vroeg Karus. “We kunnen niet toelaten dat onze familie samensmelt met die van Reece. Het zou de Koningin recht in de hand spelen. Onze families zouden één worden, en ze zou de volledige controle krijgen.”

“Het zou het laatste schrijntje onafhankelijkheid dat we hebben doen verdampen,” viel Falus bij.

“De plannen zijn al in werking gezet,” voegde Karus toe. “En we moeten een manier vinden om hen te stoppen.”

Ze wachtten op een antwoord, maar Tirus schudde langzaam zijn hoofd.

“Domme, domme jongens,” zei hij langzaam, en hij bleef zijn hoofd schudden. “Waarom heb ik zulke domme jongens opgevoed? Heb ik jullie dan helemaal niets geleerd al die jaren? Jullie kijken alleen naar wat er voor je is, en niet naar wat erachter ligt.”

“We begrijpen het niet, Vader.”

Tirus grijnsde.

“En dat is waarom ik me in deze positie bevindt. Dat is waarom jullie nu niet regeren. Het tegenhouden van deze vereniging zou het domste zijn dat je ooit hebt gedaan, en het ergste dat er met ons eiland zou kunnen gebeuren. Als Stara met Reece trouwt, zou dat het beste zijn voor ons allemaal.”

Ze keken hem verward aan.

“Het beste? Hoezo dan?”

Tirus zuchtte ongeduldig.

“Als onze families samensmelten, dan kan Gwendolyn me hier niet vasthouden. Ze zou geen keus hebben dan me vrijlaten. Het zou alles veranderen. Het zou ons niet van onze macht strippen—het zou ons macht geven. We zouden rechtmatige MacGils zijn, met dezelfde rechten als de MacGils op het vasteland. Gwendolyn zou onlosmakelijk met ons verbonden zijn. Zie je dat niet?” vroeg hij. “Een kind van Reece en Stara zou net zo goed ons kind zijn als dat van hun.”

“Maar Vader, het is niet natuurlijk. Ze zijn neef en nicht.”

Tirus schudde zijn hoofd.

“Politiek is niet natuurlijk, mijn zoon. Maar deze vereniging gaat gebeuren,” hield hij vol. Hij klonk vastberaden. “En jullie twee gaan er alles aan doen om te zorgen dat het niet mis gaat.”

Karus schraapte zijn keel, nerveus, onzeker.

“Maar Reece is al weg gezeild richting het vasteland,” zei hij. “Het is te laat. Reece, zo horen we, heeft zijn beslissing al genomen.”

Tirus reikte omhoog en gaf een klap tegen de ijzeren spijlen, alsof hij Karus een klap wilde geven, en Karus sprong verschrikt naar achteren.

“Je bent nog dommer dan ik dacht,” zei Tirus. “Je gaat ervoor zorgen dat het gebeurd. Mannen zijn om mindere dingen dan dit van gedachten verandert. En je gaat ervoor zorgen dat Reece niet van gedachten veranderd.”

“Hoe?” vroeg Falus.

Tirus stond daar, denkend, en streek over zijn baard. Voor het eerst in vele manen gingen zijn hersenen weer malen, en hij formuleerde een plan. Voor het eerst stond er weer hoop en optimisme in zijn ogen.

“Dat meisje, Selese, waar hij mee gaat trouwen,” zei Tirus uiteindelijk. “Zoek haar. Je brengt haar bewijsmateriaal… bewijs van de liefde tussen Reece en Stara. Je zult het haar persoonlijk laten zien, voordat hij haar bereikt. Je zorgt ervoor dat ze weet dat Reece verliefd is op iemand anders. Op die manier, in het geval dat Reece van gedachten veranderd en toch met haar wil trouwen, is het te laat. Hun breuk zal zeker zijn.

“Maar wat voor bewijs hebben we van hun liefde?”

Tirus wreef nadenkend over zijn baard. Toen lichtten zijn ogen op.

“Herinner je je die rollen? De rollen die we hebben onderschept toen Stara jong was? De liefdesbrieven die ze Reece schreef? De brieven die hij terugschreef?”

Karus en Falus knikten.

“Ja,” zei Falus. “We hadden de valken onderschept.”

Tirus knikte.

“Ze liggen nog in mijn kasteel. Breng ze naar haar toe. Vertel haar dat ze recent zijn, en laat het overtuigend lijken. Ze zal hun leeftijd nooit raden—en alles zal voorbij zijn.”

Karus en Falus glimlachten, en beseften eindelijk hoe diep hun vaders sluwheid en wijsheid ging.

Tirus glimlachte terug, voor het eerst in zolang ze zich konden herinneren.

“Ons eiland zal weer herrijzen.”




HOOFDSTUK ELF


Thor zat op zijn paard en stuurde het dier langs de rijen van Krijgsmacht rekruten. Alle jongens stonden in formatie voor hem in de nieuwe arena van de Krijgsmacht.

Thor bekeek de tientallen nieuwe gezichten en bestudeerde hen zorgvuldig. Hij voelde het gewicht van zijn verantwoordelijkheid. Er waren nieuwe rekruten vanuit de hele Ring toegestroomd, allemaal enthousiast om zich bij de nieuwe Krijgsmacht aan te sluiten. Het was een intimiderende taak om de volgende lading krijgers uit te kiezen, de mannen waar de Ring te komende jaren op zou vertrouwen.

Een deel van Thorgrin had het gevoel had het gevoel dat hij het niet verdiende om hier te zijn; tenslotte was het nog niet zoveel manen geleden dat hij zelf ook had gehoopt om door de Krijgsmacht geselecteerd te worden. Terwijl hij eraan terugdacht, voelde het als een leven geleden, voor hij Gwen had ontmoet, voor hij een kind had gehad, voor hij een krijger was geworden. Nu was hij hier, belast met de taal om de Krijgsmacht te herbouwen, om vervangers te zoeken voor de dappere zielen die waren gestorven tijdens het verdedigen van de Ring.

Toen Thor langs de jongens heen keek, zag hij het kerkhof dat hij had laten bouwen, alle markeringen die uit de aarde staken, glimmend in de late namiddag zonnen. Ze herinnerden hem aan de Krijgsmacht zoals die was geweest. Het was Thors idee geweest om hen hier te begraven, aan de rand van de nieuwe arena, zodat ze altijd bij hen konden zijn, en ze altijd over de nieuwe rekruten konden waken. Thor kon hun geesten voelen, en ze hielpen hem.




Конец ознакомительного фрагмента.


Текст предоставлен ООО «ЛитРес».

Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию (https://www.litres.ru/pages/biblio_book/?art=43694583) на ЛитРес.

Безопасно оплатить книгу можно банковской картой Visa, MasterCard, Maestro, со счета мобильного телефона, с платежного терминала, в салоне МТС или Связной, через PayPal, WebMoney, Яндекс.Деньги, QIWI Кошелек, бонусными картами или другим удобным Вам способом.



Если текст книги отсутствует, перейдите по ссылке

Возможные причины отсутствия книги:
1. Книга снята с продаж по просьбе правообладателя
2. Книга ещё не поступила в продажу и пока недоступна для чтения

Навигация